Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:642, 18/00006

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:642, 18/00006

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
21 februari 2019
Datum publicatie
10 mei 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:642
Zaaknummer
18/00006

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is samen met twee anderen aandeelhouder van een BV. De BV drijft een onderneming (verkoop van schoenen). Belanghebbende en de mede-aandeelhouders zijn bij de start in 2010 een rekening-courant overeengekomen met de BV. Zij hebben steeds gelden verstrekt die zijn geboekt in rekening-courant. De BV heeft nimmer winst behaald. In 2013 wordt de BV wegens tegenvallende resultaten ontbonden. In geschil is of belanghebbende een verlies ter zake van de rekening-courantvordering in aanmerking kan nemen.

Het Hof oordeelt dat twee stortingen in 2012 zijn gedaan onder de noemer ‘eigen vermogen’ en zijn gedaan in de hoedanigheid van aandeelhouder. Ten aanzien van de stortingen in rekening-courant in de jaren 2010 en 2011 is volgens het Hof geen sprake van onzakelijke leningen, ook al is er geen zekerheid gesteld. Het Hof kijkt daarbij mede naar de beperkte omvang van de verstrekte bedragen. Dit is anders in het jaar 2013 toen nog stortingen plaatsvonden tot vlak voor de ontbinding van de BV en duidelijk was dat er steeds negatieve resultaten waren behaald en het eigen vermogen van de BV fors negatief was.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00006

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 17 november 2017, nummer BRE 16/8051 in het geding tussen

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en

de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde aanslag en beschikking belastingrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.971. Tevens is bij beschikking het verlies uit aanmerkelijk belang vastgesteld € 40.883. De aanslag is bij uitspraak op bezwaar verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.885. De verliesbeschikking voor het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang is gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.627, de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van € 990 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en een aanvulling daarop.

1.4.

De Inspecteur heeft een conclusie van repliek ingediend en belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend. De Inspecteur heeft vervolgens daar nog op gereageerd bij brief van 14 juni 2018.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 24 januari 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, zijn gemachtigde, [gemachtigde] , belastingadviseur te [plaats] , en [A] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek op de zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende hield, evenals twee andere aandeelhouders, een derde van de aandelen in [bedrijf 1] BV (hierna: [bedrijf 1] ). Belanghebbende was evenals die twee andere aandeelhouders bestuurder van [bedrijf 1] . [bedrijf 1] verrichtte holdingactiviteiten. [bedrijf 1] hield alle aandelen in [bedrijf 2] BV. [bedrijf 2] BV is in 2010 opgericht en exploiteerde een schoenen- en riemenwinkel.

2.2.

Op 18 juni 2010 is belanghebbende, evenals de andere twee aandeelhouders/bestuurders, een rekening-courantovereenkomst met [bedrijf 1] aangegaan (hierna: de rekening-courant). De rekening-courantovereenkomst luidt, voor zover van belang:

“(…).

Artikel 2

Partijen verrichten over en weer betalingen aan derden. (…).

Artikel 3

a. Over het saldo van de rekening-courant zijn partijen elkaar over en weer rente verschuldigd.

b. Het rentepercentage wordt jaarlijks vastgesteld door de algemene vergadering van aandeelhouders Hieraan kan worden toegevoegd: het rentepercentage wordt voor 2010 vastgesteld op 3%.

c. De rente wordt berekend door ieder van partijen door het gemiddelde saldo van het afgelopen boekjaar. Dit gemiddelde saldo wordt bepaald door het saldo per begin boekjaar en het saldo per einde boekjaar bij elkaar op te tellen en te delen door twee.

(…).

Artikel 5

Als het hoogte van het verschuldigd bedrag daartoe aanleiding geeft, dient de ene partij aan de andere partij op eerste aanvraag passende zekerheid te verschaffen.”

2.3.

Met betrekking tot de rekening-courant zijn geen formele zekerheden gesteld en evenmin is een aflosschema overeengekomen. De verschuldigde rente is steeds bijgeschreven. Per 5 november 2013 bedroeg de vordering van belanghebbende op [bedrijf 1] uit hoofde van de rekening-courant € 34.883.

2.4.

Het verloop van de rekening-courant is als volgt:

Mutaties

Datum

Op/van rek.

Omschrijving

Bedrag

Saldo

Storting

21-4-2010

[A]

[bedrijf 2]

2.500

2.500

Ontvangst

3-5-2010

[bedrijf 2] BV

Terugstorten

- 2.000

500

Storting

15-6-2010

[bedrijf 2] BV

Bijdrage [belanghebbende]

2.500

3.000

Storting

21-9-2010

[bedrijf 2] BV

Van [belanghebbende]

2.000

5.000

Storting

1-10-2010

[bedrijf 2] BV

Extra van [belanghebbende]

3.000

8.000

Rente

120

8.120

Storting

9-2-2011

[bedrijf 2] BV

Extra van [belanghebbende]

5.000

13.120

Ontvangst

25-3-2011

[A]

Lening 2000 van 4000

- 2.000

11.120

Storting

29-3-2011

[bedrijf 2] BV

Extra van [belanghebbende]

2.000

13.120

Rente

319

13.439

Storting

19-4-2012

[bedrijf 2] BV

Storten EV [belanghebbende]

6.000

19.439

Storting

27-10-2012

[bedrijf 2] BV

EV [belanghebbende]

10.000

29.439

Rente

643

30.082

Prive betaald

699

30.781

Storting

5-11-2013

[bedrijf 2] BV

Extra lening [belanghebbende]

4.102

34.883

2.5.

De resultaten van [bedrijf 1] (inclusief resultaat deelneming [bedrijf 2] BV) bedroegen:

2010-2011

€ 44.797 (negatief)

2012

€ 31.908 (negatief)

2013

€ 45.605 (negatief)

Het eigen vermogen van [bedrijf 1] bedroeg ultimo van ieder jaar:

2011

€ 26.797 (negatief)

2012

€ 58.706 (negatief)

2013

€ 104.311 (negatief)

2.6.

Op 14 november 2013 zijn [bedrijf 1] en [bedrijf 2] BV ontbonden.

2.7.

Op 2 oktober 2014 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.187 (hierna: de aangifte). In de aangifte heeft belanghebbende onder de post “Netto resultaat ter beschikk stell vermogensbestandd” een bedrag van -/- € 30.698 verantwoord (hierna: het tbs-verlies). Tevens heeft hij in de aangifte voor een bedrag van € 9.403 de ondernemersaftrek geclaimd, die na toepassing van de MKB-winstvrijstelling van 14% per saldo voor een bedrag van € 8.086 in de aangifte is verantwoord.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende een tbs-verlies in aanmerking mag nemen?

Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan op de zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep.

4 Gronden

5 Beslissing