Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:646, 18/00060
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:646, 18/00060
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 21 februari 2019
- Datum publicatie
- 10 mei 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:646
- Zaaknummer
- 18/00060
Inhoudsindicatie
De in verband met een ontslagprocedure gemaakte kosten komen niet (meer) voor aftrek in aanmerking. Geen schending vertrouwensbeginsel.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00060
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 19 januari 2018, nummer BRE 16/9537 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te melden aanslag en in rekening gebrachte belastingrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.339. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 28. Na daartegen gemaakt bezwaar zijn de aanslag en de beschikking, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur, gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 6 februari 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Aan belanghebbende is met dagtekening 31 januari 2015 een voorlopige aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.372. Belanghebbende heeft op 1 maart 2016 om wijziging van de voorlopige aanslag verzocht, in die zin dat het belastbaar inkomen uit werk en woning wordt vastgesteld op € 32.339 en in box 1 rekening wordt gehouden met een te verrekenen verlies uit eerdere belastingjaren van
€ 5.406. Met dagtekening 18 maart 2016 heeft de Inspecteur een nadere voorlopige aanslag opgelegd conform het verzoek van 1 maart 2016.
Belanghebbende doet voor het jaar 2015 op 25 juli 2016 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.339. In de aangifte is geen te verrekenen verlies vermeld. De aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen wordt met dagtekening 16 september 2016 conform de aangifte opgelegd. In het bezwaarschrift van 13 september 2016 stelt belanghebbende onder meer dat ten onrechte geen rekening is gehouden met een te verrekenen verlies van € 5.406.
Het door belanghebbende als te verrekenen verlies aangemerkt bedrag van € 5.406 heeft betrekking op (advocaat)kosten die hij heeft moeten maken in verband met een ontslagprocedure. De kosten zijn gemaakt in 2013 en 2014.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Komen de kosten van € 5.406 voor aftrek in aanmerking?
2. Heeft de Inspecteur bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat de kosten van € 5.406 voor aftrek in aanmerking komen?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur en, naar het Hof begrijpt, tot vermindering van het belastbaar inkomen uit werk en woning met € 5.406. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.