Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:651, 18/00297
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:651, 18/00297
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 21 februari 2019
- Datum publicatie
- 10 mei 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:651
- Zaaknummer
- 18/00297
Inhoudsindicatie
IB/PVV 2015. Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en heeft gedurende een deel van 2015 loon uit dienstbetrekking bij het Ministerie van Justitie te Curaçao genoten. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur geen rekening gehouden met de objectvrijstelling over dit buitenlandse inkomen. Het Hof is van oordeel dat er geen grond bestaat voor een kostenvergoeding in bezwaar als bedoeld in artikel 7:15 van de Awb.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00297
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 20 april 2018, nummer BRE 17/1210, in het geding tussen
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen aanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.345, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.525.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, voor zover het is gericht tegen de beslissing op het verzoek om kostenvergoeding, de beslissing op het verzoek om kostenvergoeding vernietigd, het beroep voor het overige ongegrond verklaard, de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende veroordeeld ten bedrage van € 499,50 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan belanghebbende vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit. Gedurende een deel van 2015 was belanghebbende in dienstbetrekking bij het Ministerie van Justitie te Curaçao.
In de digitale aangiftesoftware van de Belastingdienst is bij de rubriek ‘inkomsten uit loondienst’ onder ‘loon’ het volgende opgenomen:
‘Bent u Nederlands ambtenaar en in dienst van Justitie op Curaçao? Kies dan ook ‘Vrijgesteld loon van een internationale organisatie’. Er geldt namelijk een vrijstelling voor dit loon.’.
Op 3 juni 2016 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV voor 2015 digitaal ingediend door tussenkomst van een gemachtigde die werkte met een ander aangifteprogramma dan het standaard programma van de Belastingdienst. Het inkomen dat belanghebbende heeft ontvangen van het Ministerie van Justitie te Curaçao is aangegeven in de rubriek ‘inkomen uit tegenwoordige arbeid buitenland’ (rubriek 15). Als opmerking bij de naam van de werkgever is vermeld ‘toepassing objectvrijstelling’.
Met dagtekening 2 december 2016 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2015 (hierna: de aanslag) aan belanghebbende opgelegd tot een te betalen bedrag van nihil. In de aanslag heeft de Inspecteur geen rekening gehouden met een objectvrijstelling over het buitenlandse inkomen.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. In het bezwaarschrift heeft belanghebbende verzocht om toekenning van een kostenvergoeding van 1,5 punt voor beroepsmatig verleende bijstand in de bezwaarfase. De Inspecteur heeft het bezwaar gehonoreerd en met dagtekening 17 februari 2017 heeft hij de aanslag verminderd en (impliciet) de belastingrentebeschikking gehandhaafd op nihil. Het verzoek om kostenvergoeding heeft de Inspecteur in zijn uitspraak op bezwaar van 3 februari 2017 afgewezen omdat de aanslag volgens hem niet is herzien vanwege een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen (onder meer) de afwijzing van het verzoek om kostenvergoeding in de bezwaarfase. De Rechtbank heeft het beroep op dit punt gegrond verklaard en heeft met een wegingsfactor 1 de kostenvergoeding in de bezwaarfase bepaald op € 249. Het hoger beroep is ingesteld door de Inspecteur.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil in hoger beroep betreft uitsluitend het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de kosten gemoeid met de behandeling van het bezwaarschrift als bedoeld in artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In het bijzonder is in geschil of bij het opleggen van de aanslag het niet toepassen van de in 2.4 bedoelde objectvrijstelling een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid vormt.
De Inspecteur is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Belanghebbende is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.