Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-01-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:81, 17/00745
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-01-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:81, 17/00745
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 11 januari 2019
- Datum publicatie
- 27 maart 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:81
- Zaaknummer
- 17/00745
Inhoudsindicatie
Artikel 14, lid 2, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (Wbr). Als de onroerende zaak nog niet alle bouwkundige kenmerken heeft van een woning is de onroerende zaak naar zijn aard niet als woning aan te merken. In dit geval ontbreken de leidingen voor keuken en sanitaire voorzieningen, zodat meer dan beperkte aanpassingen nodig zijn om de onroerende zaak voor bewoning geschikt te maken. Er is terecht overdrachtsbelasting naar het tarief van 6 percent voldaan.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00745
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland‑West‑Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 21 september 2017, nummer BRE 16/3631 in het geding tussen
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende na te melden voldoening op aangifte.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft aangifte gedaan voor de overdrachtsbelasting ter zake van de verkrijging van de onroerende zaak [adres] (hierna: de onroerende zaak) te [woonplaats] . De volgens aangifte verschuldigde belasting ten bedrage van € 7.438 is op [datum 1] 2015 voldaan. Naar aanleiding van het tegen deze voldoening gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur besloten van dit bedrag geen teruggaaf te verlenen.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep heeft de griffier van de Rechtbank een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en teruggave verleend van € 4.959 aan belanghebbende, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Inspecteur heeft schriftelijk gerepliceerd en belanghebbende heeft schriftelijk gedupliceerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 18 oktober 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, ter bijstand vergezeld door [A] (de partner van belanghebbende), alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Op de zitting is, met instemming van partijen, tegelijkertijd, maar niet gevoegd, behandeld de zaak van de partner van belanghebbende, bekend bij het Hof onder procedurenummer 17/00746.
Partijen hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Bij notariële akte van [datum 1] 2015 is aan belanghebbende en zijn partner, ieder voor de onverdeelde helft, overgedragen het recht van eigendom van de onroerende zaak, zijnde een voormalige balletzaal met ondergrond, erf, tuin met tuinbergingen en verdere aan- en onderhorigheden, ter uitvoering van een op [datum 2] 2015 gesloten koopovereenkomst.
Ter zake van deze verkrijging hebben belanghebbende en zijn partner over een bedrag van € 247.950 naar het tarief van 6 procent overdrachtsbelasting op aangifte voldaan. Belanghebbende heeft € 7.438 betaald.
Het registergoed (hierna ook: het complex) waarvan de onroerende zaak onderdeel uitmaakte, is in 1483 gebouwd en jarenlang in gebruik geweest als [klooster] . Vanaf 1864 tot 1983 was in het complex de [B] gevestigd. De voormalige balletzaal was toen in gebruik als gymzaal. In de periode 1983 tot 1993 was er sprake van leegstand. Gedurende de jaren 1993 tot 1995 is het complex verbouwd tot een theater. In de jaren 1995 tot 2014 is het complex in gebruik geweest bij [C] ( [C] ). Vanaf 2014 stond het complex leeg in afwachting van verkoop.
De verkoper heeft bij de gemeente een omgevingsvergunning aangevraagd om het complex te mogen verbouwen tot 22 appartementen. Belanghebbende en zijn partner hebben vervolgens een aanvraag tot verlening van een omgevingsvergunning ingediend voor verbouwing van de onroerende zaak tot woning. Op [datum 3] 2015 is deze omgevingsvergunning gepubliceerd. Zes weken later is deze onherroepelijk geworden.
In artikel 2, lid 3, van de notariële akte van [datum 1] 2015 is – voor zover hier van belang – bepaald dat het verkochte wordt geleverd en aanvaard met inachtneming van de nader door verkoper uit te (laten) voeren werkzaamheden als benoemd in de overeenkomst van verkoop en koop sub “Artikel 21 Uit te voeren werkzaamheden door verkoper voor eigendomsoverdracht”.
Uit artikel 21 van die overeenkomst blijkt dat deze werkzaamheden onder meer omvatten:
- splitsen van de balletzaal van het voormalige [C] conform eisen Bouwbesluit (…) middels het plaatsen van een woningscheidende wand in de gevelopeningen;
- ontkoppeling van de aanwezige installaties en leidingen;
- amoveren van de thans aanwezige achterbouw en het aanhelen van de achtergevel, voegwerken, cordonlijsten en dergelijke die ontbreken door de amovering;
- plaatsing van twee nieuwe raamkozijnen in de achtergevel, uitvoeren als openslaande deuren naar de tuin;
- plaatsing van twee nieuwe dakvensters;
- de draagconstructie realiseren conform ontwerp bestaande uit het toevoegen van een vloerveld aan de voorzijde van 750mm+ bovenkant begane grond vloer en het toevoegen van 2 vloervelden op de verdieping 3600mm+ bovenkant begane grond vloer met een verbindingsbrug. (…);
- het aanleggen van nutsvoorzieningen (water, elektriciteit, gas en CAI) tot in de woning.
Na levering van de onroerende zaak zijn de volgende werkzaamheden uitgevoerd:
Op de begane grond is gerealiseerd:
- een hal met kast en meterkast;
- een toilet;
- twee trappen naar de verhoging naar de zithoek en TV-hoek;
- een keuken;
- een bijkeuken;
- een trap naar de verdieping.
Op de eerste verdieping is gerealiseerd:
- twee balustrades;
- een grote slaapkamer op het ene vloerdeel;
- een kleine slaapkamer van ongeveer de helft van het andere vloerdeel;
- een badkamer met toilet;
- een cv-installatie.
Alle leidingen (gas, water, elektra) van de meterkast naar alle gecreëerde ruimten en de afwerking van alle muren en vloeren.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging diende te worden aangemerkt als woning in de zin van artikel 14, tweede lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: Wbr) en daarom het tarief van 2 percent aan overdrachtsbelasting van toepassing is.
De Inspecteur is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Belanghebbende is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.