Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-03-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:962, 18/00129

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-03-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:962, 18/00129

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
8 maart 2019
Datum publicatie
22 mei 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:962
Zaaknummer
18/00129

Inhoudsindicatie

Belanghebbende werkt voor een Duitse werkgever in Nederland. Zijn echtgenote woont in Kroatië. In geschil is de aftrek van financieringsrenten ter zake van een in Kroatië gelegen eigen woning. De woning bestaat uit appartementen waarvan twee bestemd zijn voor verhuur aan toeristen en één uit een zelfstandige wooneenheid die door de zoon wordt bewoond. De rest wordt volgens belanghebbende bewoond door hemzelf en zijn echtgenote. De Inspecteur heeft slechts 25% van de woning als eigen woning aangemerkt en slechts dat deel van de rente in aftrek toegestaan.

Het Hof is van oordeel dat de voor de verhuur bestemde appartementen en het appartement dat door de zoon wordt bewoond, geen eigen woning zijn voor belanghebbende. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij recht heeft op een hoger bedrag aan rente-aftrek dan door de Inspecteur is aanvaard.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00129

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] (Kroatië),

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 26 januari 2018, nummer BRE 16/9015 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.966. Deze aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. De griffier heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De zitting heeft plaatsgehad op 14 februari 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn echtgenote, bijgestaan door zijn gemachtigde [gemachtigde] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.5.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.6.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek op de zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende heeft de Kroatische nationaliteit. In 2012 werkte belanghebbende in Nederland in loondienst voor een Duitse werkgever. Belanghebbende beschikte over woonruimte in Duitsland en stond ook aldaar ingeschreven. Belanghebbende is gehuwd met [de echtgenote] . De echtgenote woonde in 2012 in Kroatië.

2.2.

Belanghebbende heeft in 2012 twee onroerende zaken in eigendom, [adres 1] en [adres 2] in [woonplaats] in Kroatië. Volgens informatie van de Kroatische Belastingdienst exploiteerde belanghebbende op het adres [adres 2] een hotel genaamd ‘ [hotelnaam] ’ voor rekening van een door hem opgerichte vennootschap. Belanghebbende woonde volgens die gegevens op het adres [adres 1] . Het huis bestaat uit vier appartementen, waarvan in elk geval een deel volgens de Kroatische Belastingdienst werd verhuurd. Op foto’s op google-maps is te zien dat op de muur van [adres 1] een bordje is bevestigd waarop een bed staat afgebeeld. Eén appartement wordt bewoond door de zoon van belanghebbende.

2.3.

Belanghebbende heeft over 2012 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.254, bestaande uit loon uit Nederlandse dienstbetrekking van € 55.089 en inkomsten uit eigen woning in Kroatië van € 24.835 negatief. Belanghebbende heeft in de aangifte gekozen voor behandeling als binnenlandse belastingplichtige.

2.4.

Bij het vaststellen van de aanslag 2012 heeft de Inspecteur het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning verhoogd met een bedrag van € 10.365 winst uit onderneming in Kroatië en vastgesteld op € 40.966. Voor de winst uit onderneming in Kroatië is een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend van € 1.203. De aftrek ter voorkoming van dubbele belasting is volgens de Inspecteur ten onrechte verleend omdat bij de berekening is verzuimd om de positieve buitenlandse inkomsten te salderen met de negatieve buitenlandse inkomsten uit eigen woning van € 24.488.

2.5.

In de bestreden uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag met toepassing van interne compensatie gehandhaafd. De correctie winst uit onderneming is volgens de Inspecteur niet terecht, omdat uit de informatie van de Kroatische Belastingdienst volgt dat het hotel niet door belanghebbende zelf werd geëxploiteerd, maar door een door hem opgerichte Kroatische vennootschap. Echter, uit de informatie van de Kroatische Belastingdienst volgt ook dat de echtgenote van belanghebbende drie vakantieappartementen verhuurde gelegen op het adres van de eigen woning, [adres 1] , waardoor een deel van de woning niet als eigen woning kwalificeert en de verleende aftrek eigen woning te hoog was. De Inspecteur heeft het deel dat voor verhuur wordt gebruikt vastgesteld op 75% van het totaal, zodat de aftrek eigen woning voor € 18.366 (75% van € 24.488) te hoog is verleend.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende een bedrag van € 24.835 als negatieve inkomsten uit eigen woning in aanmerking mag nemen.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en tot vaststelling van de aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.254. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing