Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-03-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1066, 18/00313
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-03-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1066, 18/00313
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 27 maart 2020
- Datum publicatie
- 27 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:1066
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2018:3099, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1608
- Zaaknummer
- 18/00313
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting en pro rata. Belanghebbende is een bankinstelling. In geschil is de aftrek van voorbelasting en meer specifiek of (a) het werkelijke gebruik van goederen en diensten tot een andere aftrek van voorbelasting leidt, (b) betaalde interestlasten in mindering komen op de in de berekening van het pro rata in aanmerking te nemen interestbaten en (c) de interest die is betaald aan securitisatievennootschappen in de berekening van het pro rata geen omzet (vergoeding) vormt? Het Hof verwerpt de stelling van de Inspecteur dat het werkelijke gebruik door belanghebbende niet aannemelijk is gemaakt en beantwoordt vraag (a) bevestigend. De vragen (b) en (c) beantwoordt het hof ontkennend.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00313
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 9 mei 2018, nummer BRE 17/6114, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de voldoening van omzetbelasting op aangifte over het tijdvak 1 juli tot en met 30 september 2015.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft over het tijdvak 1 juli tot en met 30 september 2015 een aangifte omzetbelasting (hierna: de aangifte) gedaan, onder meer via het subnummer [B-01 nummer] (hierna: het B.01-nummer). Tegen de voldoening op aangifte van het in de aangifte opgenomen, af te dragen bedrag van € 2.723.434 aan omzetbelasting is door belanghebbende bezwaar aangetekend. De Inspecteur heeft het bezwaar bij beschikking van 25 augustus 2017 afgewezen.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 13 december 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende [A] en [B] , en als gemachtigde [gemachtigde] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] , tot bijstand vergezeld door [inspecteur 4] en [inspecteur 5] .
Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting en zij doet per kwartaal aangifte omzetbelasting onder twee subnummers: het B.01-nummer en [B-08 nummer] . Belanghebbende heeft onder het B.01-nummer de aangifte gedaan namens de volgende onderdelen van de fiscale eenheid:
- -
-
[bedrijf 1] .,
- -
-
[bedrijf 2] ,
- -
-
[bedrijf 3] ,
- -
-
[bedrijf 4] , en
- -
-
[bedrijf 5] .
Genoemde vennootschappen hierna gezamenlijk aan te duiden als: [de bedrijvengroep] .
[de bedrijvengroep] beschikt over een bankvergunning, richt zich voornamelijk op vermogende particulieren en directeur-grootaandeelhouders en biedt als zodanig - voor zover van belang - de volgende diensten en producten aan:
- -
-
Betaalrekeningen, spaarrekeningen en depositorekeningen;
- -
-
Beleggingsdiensten waaronder het aanhouden van beleggingsrekeningen, het verstrekken van beleggingsadviezen en vermogensbeheer waarbij klanten hun beleggingen laten beheren door belanghebbende;
- -
-
Een online platform voor sparen en beleggen;
- -
-
Zakelijke en private financieringsvormen waaronder financiering van onroerende zaken,
- -
-
Gespecialiseerde diensten voor ondernemers ( Equity Management Services );
- -
-
Ondersteuning van goede doelen ( Charity Services ).
[de bedrijvengroep] verrichtte in de jaren 2014 en 2015 zowel (voor de heffing van omzetbelasting) vrijgestelde als belaste economische activiteiten. Haar omzet bestond voor het overgrote deel uit interestbaten en provisiebaten. Een groot deel van de provisiebaten is in onderhavige jaren behaald met voor de heffing van omzetbelasting belaste diensten; het overgrote deel van de interestbaten is behaald met voor de heffing van omzetbelasting vrijgestelde diensten. Alle door [de bedrijvengroep] gemaakte kosten - onder aftrek van de arbeidskosten, welke aftrek niet in geschil is - kunnen in de onderhavige jaren als gemengde kosten aangemerkt worden.1 [de bedrijvengroep] heeft in onderhavige jaren interest vergoed op tegoeden die cliënten bij haar aanhielden. Een deel van de door [de bedrijvengroep] gehouden, door het recht van hypotheek gesecureerde vorderingen heeft zij overgedragen aan securitisatievennootschappen die geen deel uitmaken van de fiscale eenheid (hierna: de securitisatievennootschappen) en zij heeft de door haar ontvangen – door de schuldenaren ter zake van bedoelde vorderingen betaalde – interest, aan de securitisatievennootschappen betaald.
Om beter inzicht te krijgen in de winstgevendheid van de door haar aangeboden producten heeft [de bedrijvengroep] medio 2015 een bedrijfseconomische analyse gemaakt van de rentabiliteit per product (hierna: profit and loss (P&L) per product). Ter zake van de P&L per product zijn de kosten betreffende het jaar 2014 middels een drietal periodiek bepaalde verdeelsleutels gealloceerd aan de diverse productgroepen. Bedoelde sleutels zijn bepaald op basis van tijdregistratie, daadwerkelijke productafname en evenredige verdeling. Dit resulteerde in een toerekening van alle gemengde kosten van [de bedrijvengroep] aan de verschillende categorieën opbrengsten (kort aangeduid met de twee categorieën: interestbaten en provisiebaten) in de verhouding [XX %] (interestbaten) respectievelijk [YY %] (provisiebaten). De twee categorieën interestbaten en provisiebaten bevatten ter zake van de heffing van de omzetbelasting zowel belaste als vrijgestelde omzetten. De rechtspersonen die onderdeel zijn van [de bedrijvengroep] genereren afzonderlijk in het algemeen zowel interest- als provisiebaten, zodat de splitsing tussen interest- en provisiebaten dwars door de verschillende rechtspersonen loopt.
In de aangifte heeft belanghebbende een pro rata aftrek van voorbelasting van 11% toegepast (hierna: het pro rata). Belanghebbende heeft daarbij alle goederen en diensten waarop omzetbelasting drukt aangemerkt als goederen en diensten die zowel voor belaste als voor vrijgestelde prestaties zijn gebruikt en voorts het pro rata-aftrekpercentage vastgesteld op basis van de verhouding tussen de belaste omzet en de totale omzet van [de bedrijvengroep] (hierna: de ‘klassieke methode’), zonder rekening te houden met (i) door [de bedrijvengroep] betaalde interestlasten, (ii) de ontvangen interest op notes die [de bedrijvengroep] bezit in de securitisatievennootschappen en (iii) de door [de bedrijvengroep] aan de securitisatievennootschappen (door)betaalde interest.
In de bezwaarfase heeft belanghebbende de door haar in de aangifte geclaimde voorbelasting herzien. Deze herziening heeft betrekking op het gehele jaar 2014 en op de eerste drie kwartalen van 2015. Middels de herziening:
-
Wil belanghebbende alsnog rekening houden met het door haar gestelde en berekende werkelijke gebruik van de in onderdeel 2.5 bedoelde goederen en diensten;
-
Wil belanghebbende bij de berekening van het pro rata het verschil tussen de door [de bedrijvengroep] ontvangen en betaalde interest (hierna: de interestmarge) aanmerken als omzet (vergoeding);
-
Houdt belanghebbende bij de berekening van het pro rata de door [de bedrijvengroep] aan de securitisatievennootschappen betaalde interest buiten de omzet (vergoeding).
Ten aanzien van de aftrek van de voorbelasting van de gemengde kosten (alle door [de bedrijvengroep] gemaakte kosten met uitzondering van de arbeidskosten) op basis van werkelijk gebruik is belanghebbende uitgegaan van de volgende berekening:
- -
-
interestbaten: ( [XX %] (zie onder 2.4) x voorbelasting) x (belaste interestbaten/totale interestbaten); en
- -
-
provisiebaten: ( [YY %] (zie onder 2.4) x voorbelasting) x (belaste provisiebaten/totale provisiebaten).
De uitkomst van deze berekening verschilt afhankelijk van de hiervoor onder b) en c) bedoelde uitgangspunten en heeft (in hoger beroep) geleid tot de onder 3.2 vermelde cijfermatige standpunten van belanghebbende.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Leidt het door belanghebbende gestelde en berekende werkelijke gebruik van de in onderdeel 2.5 bedoelde goederen en diensten voor de in geschil zijnde jaren tot een nauwkeuriger berekening van het werkelijk gebruik?
II. Kunnen voor de in geschil zijnde jaren de betaalde interestlasten in mindering komen op de in de berekening van het pro rata in aanmerking te nemen interestbaten?
III. Behoort de interest die is betaald aan de securitisatievennootschappen in de berekening van het pro rata voor de in geschil zijnde jaren niet tot de omzet (vergoeding)?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en
- -
-
Primair: vermindering van het bedrag aan omzetbelasting over het tijdvak 1 juli tot en met 30 september 2015 tot een te ontvangen bedrag van € 2.129.745;
- -
-
Subsidiair: vermindering van het bedrag aan omzetbelasting over het tijdvak 1 juli tot en met 30 september 2015 tot een te ontvangen bedrag van € 1.605.348;
- -
-
Meer subsidiair (1): vermindering van het bedrag aan omzetbelasting over het tijdvak 1 juli tot en met 30 september 2015 tot een te ontvangen bedrag van € 2.590.681;
- -
-
Meer subsidiair (2): vermindering van het bedrag aan omzetbelasting over het tijdvak 1 juli tot en met 30 september 2015 tot een te ontvangen bedrag van € 1.505.145;
- -
-
Meer subsidiair (3): vermindering van het bedrag aan omzetbelasting over het tijdvak 1 juli tot en met 30 september 2015 tot een te betalen bedrag van € 1.063.399;
- -
-
Uiterst subsidiair: vermindering van het bedrag aan omzetbelasting over het tijdvak 1 juli tot en met 30 september 2015 tot een te betalen bedrag van € 1.734.762.
Bij deze standpunten van belanghebbende behoren de volgende pro rata percentages: [AA] ; [BB] ; [CC] ; [DD] ; [EE] en [FF] .
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.