Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-03-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1097, 19/00404
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-03-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1097, 19/00404
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 27 maart 2020
- Datum publicatie
- 27 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:1097
- Zaaknummer
- 19/00404
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag opgelegd. In geschil is of belanghebbende te kwader trouw heeft gehandeld door negatieve belastbare inkomsten betreffende de woning in [plaats 1] voor het jaar 2012 in mindering te brengen op diens inkomen uit werk en woning.
Het Hof sluit zich aan bij het vonnis van de strafrechter die bewezen heeft geoordeeld dat belanghebbende opzettelijk de aangifte IB/PVV 2012 onjuist of onvolledig heeft gedaan, terwijl dat feit ertoe strekt dat te weinig belasting is geheven. Het Hof ziet geen reden om de door de strafrechter bewezen opzet voor de beoordeling van opzet in het kader van de kwade trouw anders te waarderen dan de strafrechter heeft gedaan. Uitgaande van het door de strafrechter bewezen opzettelijk doen van een onjuiste of onvolledige aangifte is ook sprake van kwade trouw in de zin van artikel 16, lid 1, AWR.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00404
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 3 juli 2019, nummer BRE 17/6496 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna genoemde navorderingsaanslag en beschikking belastingrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
De navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2012 (hierna: IB/PVV 2012) is opgelegd op 1 april 2017. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft op 11 april 2017 bezwaar gemaakt.
De Inspecteur heeft op 31 augustus 2017 uitspraken op bezwaar gedaan.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 5 maart 2020 te ’s-Hertogenbosch. Op deze zitting zijn verschenen, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, [gemachtigde] , en, namens de Inspecteur, [inspecteur] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende was gedurende het gehele jaar 2012 eigenaar van de woning aan de [adres 1] te [plaats 1] (hierna: de woning in [plaats 1] ). De schuld in verband met de door belanghebbende afgesloten hypothecaire geldlening bedroeg op 31 december 2012 € 472.800.
In september 2009 is belanghebbende als gemeentesecretaris in dienst getreden bij de gemeente [plaats 2] . Tot eind 2010 heeft belanghebbende dagelijks op en neer gereisd van de woning in [plaats 1] naar [plaats 2] . Eind 2010 deed zich de mogelijkheid voor een woning te huren van de gemeente [plaats 2] , te weten de woning [adres 2] in [plaats 2] (hierna: de woning in [plaats 2] ).
Gedurende het gehele jaar 2012 heeft belanghebbende feitelijk in de woning in [plaats 2] gewoond.
Medio 2009 heeft belanghebbende de woning in [plaats 1] te koop gezet. Toen het niet lukte de woning te verkopen heeft belanghebbende de woning in [plaats 1] in augustus 2011 via bemiddelingsbureau [A] te [plaats 3] te huur aangeboden. Met ingang van 15 februari 2012 is de woning in [plaats 1] verhuurd aan mevrouw [B] . De huurprijs in de periode 15 februari 2012 tot en met 14 februari 2013 bedroeg € 1.595 per maand.
Alhoewel belanghebbende gedurende het hele jaar 2012 feitelijk in de woning in [plaats 2] woonde, bleef hij gedurende dat gehele jaar ingeschreven staan op het adres van de woning in [plaats 1] in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Aalburg, waaronder [plaats 1] valt.
Op 19 maart 2014 is in de woning in [plaats 1] een hennepkwekerij aangetroffen. Belanghebbende is in verband daarmee op 1 mei 2014 door de politie verhoord. Tijdens dit verhoor heeft belanghebbende onder andere verklaard:
“De reden dat ik elders woon is dat ik werk in [plaats 2] . En de reden dat ik nog in [plaats 1] sta ingeschreven is vanwege fiscale redenen. Als je niet staat ingeschreven kun je de woning niet fiscaal als aftrekbaar beschouwen.”
Belanghebbende heeft op 16 maart 2013 aangifte IB/PVV gedaan. In deze aangifte heeft belanghebbende de in 2012 betaalde hypotheekrente met betrekking tot de woning in [plaats 1] in aftrek gebracht op zijn inkomen uit werk en woning (box 1). Voor dat jaar is tevens het eigenwoningforfait als inkomen (box 1) aangegeven.
De aanslag IB/PVV 2012 is met dagtekening 26 september 2014, overeenkomstig de ingediende aangifte aan belanghebbende opgelegd.
De verklaringen die door belanghebbende zijn afgelegd tijdens het strafrechtelijk onderzoek naar de in de woning in [plaats 1] aangetroffen hennepkwekerij (zie 2.5) zijn voor het opsporingsteam aanleiding geweest om de Officier van Justitie te verzoeken om de gegevens uit dat strafrechtelijk onderzoek te verstrekken aan de Inspecteur. Op 13 mei 2014 heeft de Officier van Justitie met toepassing van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) daartoe toestemming verleend.
De boete-fraudecoördinator van de Belastingdienst/Zuidwest/kantoor Breda heeft de zaak van belanghebbende, via de contactambtenaar, ingebracht in het tripartiete overleg van 18 september 2014. Vervolgens heeft de boete-fraudecoördinator een nader onderzoek ingesteld en, na afronding daarvan, de zaak van belanghebbende op 23 oktober 2014 opnieuw ingebracht in het tripartiete overleg. In laatstgenoemd overleg is besloten tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek naar belanghebbende wegens het vermoedelijk opzettelijk onjuist of onvolledig doen van zijn aangiften IB/PVV over de jaren 2012 en 2013 waardoor door de Staat der Nederlanden over de jaren 2012 en 2013 een nadeel is geleden van € 23.755.
Belanghebbende is op 1 februari 2017 door de strafkamer van de Rechtbank veroordeeld voor het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften IB/PVV over de jaren 2012 en 2013 en veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en het betalen van een geldboete van € 10.000. In haar vonnis heeft de Rechtbank onder andere geoordeeld dat:
“Het door verdachte gebruikte aangifteprogramma van de Belastingdienst bevat
toelichtingen bij de vragen. Zo is er de mogelijkheid van een toelichting op het begrip ‘Eigen woning (hoofdverblijf)’. Als op het vraagteken dat hierbij staat wordt geklikt, verschijnt een toelichting, waarin te lezen is dat er geen sprake is van een eigen woning (hoofdverblijf) als het gaat om een verhuurd pand. Als in het aangifteprogramma het vakje 'Eigen woning (hoofdverblijf)’ wordt aangevinkt, moet een belastingplichtige eerst aangeven of hij de enige eigenaar van de woning is. Daarna zijn er vier mogelijkheden om ‘inkomsten eigen woning’ aan te geven, waaronder “inkomsten uit tijdelijke verhuur van het hoofdverblijf”. Bij elke mogelijkheid is in het aangifteprogramma een toelichting opgenomen.
In de toelichting in het aangifte programma is bij de vraag “Inkomsten uit tijdelijke verhuur van het hoofdverblijf” te lezen dat deze vraag betrekking heeft verhuur van de eigen woning (hoofdverblijf), bijvoorbeeld tijdens vakanties of een kort verblijf in het buitenland. Er moet dan 70% van de ontvangen huur over de verhuurperiode worden ingevuld. Ook staat er dat het hier niet gaat om tijdelijke verhuur van de oude woning die te koop stond.
In de toelichting bij het aangifteprogramma van de Belastingdienst voor de aangifte IB/PVV 2012 en voor de aangifte IB/PVV 2013 met betrekking tot de eigen woning en verhuurde onroerende zaken over ‘Tijdelijke verhuur van de oude woning die in 2012 (respectievelijk 2013) te koop stond’ is te lezen dat in dat geval geen recht bestaat op aftrek van hypotheekrente. Bij de toelichting op de aftrekbare kosten in de toelichting bij het aangifteprogramma valt te lezen dat bij een eigen woning de hypotheekrente mag worden afgetrokken maar dat dit niet geldt als er sprake is van verhuur van de oude woning die te koop stond.
(…)
Voor wat betreft het opzet op het door verdachte onjuist doen van genoemde aangiften overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij op basis van een geheel eigen interpretatie van een aantal regelingen met betrekking tot de eigen woning zijn woning in [plaats 1] beschouwde als een woning die leegstond, waardoor hij meende dat de door hem betaalde hypotheekrente op die woning als aftrekpost kon worden vermeld.
De door verdachte gevolgde redenering waarom hij zijn aangiftes kon invullen zoals hij heeft gedaan, is zo overduidelijk in strijd met hetgeen in het aangifteformulier zelf en ook in de toelichting daarop, zoals hierboven is weergegeven, staat vermeld omtrent de wijze waarop de aangifte ingevuld moest worden in de situatie die op verdachte van toepassing was, dat het verweer omtrent het ontbreken van opzet wordt verworpen. Daarbij neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat verdachte, ondanks dat hij wist dat hij zijn nieuwe woonadres in [plaats 2] had moeten doorgeven als nieuw GBA-adres, bewust zijn oude woonadres in [plaats 1] als GBA-adres heeft aangehouden. Verdachte heeft te dien aanzien verklaard dat hij de verhuizing formeel had moeten doorgeven en niet aan de verplichtingen van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens heeft voldaan. Verdachte noemt als reden dat hij nog in [plaats 1] stond ingeschreven fiscale redenen. Hij verklaarde dat als je niet staat ingeschreven, “je de woning niet fiscaal als aftrekbaar kunt beschouwen”.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van boos opzet van verdachte op het onjuist doen van genoemde aangiften - namelijk door te hoge bedragen aan aftrekbare kosten eigen woning op te geven wetende dat hij niet aan de voorwaarden daarvoor voldeed, zulks met de strekking dat te weinig belasting zou worden geheven. De rechtbank acht het tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.”
Belanghebbende heeft aanvankelijk hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank (strafrechter), maar dit hoger beroep in een later stadium ingetrokken. De uitspraak van de strafrechter staat onherroepelijk vast.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of aan belanghebbende terecht een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2012 is opgelegd.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Indien de in geschil zijnde vraag bevestigend moet worden beantwoord is de hoogte van de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente niet in geschil.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar en van de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 en de gelijktijdig opgelegde beschikking belastingrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.