Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-05-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1522, 19/00379

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-05-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1522, 19/00379

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
7 mei 2020
Datum publicatie
11 mei 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:1522
Zaaknummer
19/00379

Inhoudsindicatie

De inspecteur heeft een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tweede kwartaal 2016 opgelegd aan belanghebbende. Tegen deze naheffingsaanslag heeft belanghebbende meer dan een jaar na afloop van de bezwaartermijn bezwaar gemaakt. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, waardoor het hof het hoger beroep ongegrond verklaart.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 19/00379

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de rechtbank) van 19 juni 2019, nummer BRE 18/1956 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer] ) opgelegd. Bij beschikking heeft de inspecteur tevens een boete opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft hij het bezwaar ambtshalve beoordeeld.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende en de inspecteur zijn uitgenodigd voor de zitting van 4 maart 2020 in ’s-Hertogenbosch. Zij zijn beide met kennisgeving aan het hof niet verschenen.

1.6.

Het hof heeft het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is jurist, drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak en kwalificeert als zodanig als ondernemer voor de omzetbelasting. Per brief heeft de inspecteur hem op 30 juli 2016 meegedeeld dat belanghebbende vanaf 1 juli 2016 niet meer kwalificeert als ondernemer voor de omzetbelasting.

2.2.

Belanghebbende heeft over het tweede kwartaal 2016 geen omzetbelasting op aangifte voldaan. De inspecteur heeft belanghebbende op 25 augustus 2016 een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tweede kwartaal 2016 ten bedrage van € 3.500 aan belasting en een boetebeschikking ten bedrage van € 170 opgelegd.

2.3

Belanghebbende heeft op 7 december 2017 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en boetebeschikking. De inspecteur heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en vervolgens de naheffingsaanslag ambtshalve beoordeeld. Het hof heeft belanghebbende op 9 maart 2020 een brief gestuurd met de volgende vraag:

“Volgens de dossierstukken is de aan u gerichte naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2016 tot en met 30 juni 2016 gedagtekend op 25 augustus 2016. Om welke reden(en) heeft u niet eerder dan op 7 december 2017 schriftelijk bezwaar ingediend tegen deze naheffingsaanslag?”

2.4.

Het hof heeft op 1 april vanwege het uitblijven van een reactie van belanghebbende een rappelbrief verstuurd. In de rappelbrief heeft het hof de bovenstaande vraag herhaald en belanghebbende gewezen op de gevolgen van het uitblijven van een antwoord.

2.5.

Belanghebbende heeft op 14 april 2020 zijn reactie aan het hof verstuurd. In zijn reactie heeft belanghebbende het volgende, voor zover relevant, aangevoerd als reden van de overschrijding van de bezwaartermijn:

“In deze is er sprake geweest van een zakelijk geschil waarover bij diverse instanties is geprocedeerd. Ik heb de Belastingdienst over het verloop daarvan geïnformeerd.

De geschil heeft een enorme impact op ondergetekende (gehad), hetgeen ik – later, in juni 2017, ook verwoord heb richting de Belastingdienst (zie bijlage).

De administratie had daardoor geen prioriteit meer. De OB-aangiftes van de Belastingdienst waren dan ook gebaseerd op schattingen (zoals de door u aangehaald aanslagen uit 2016). Uiteindelijk dacht men in 2016 dat ongetekende de bedrijfsactiviteiten had gestaakt (zie bijlage).

Vervolgens is er door de Belastingdienst contact met mij gelegd en is het gelukt om afspraken te maken over het aanleveren van gegevens. (…).

(…).

In dat kader ontstond er een discussie over o.a. hetgeen thans in de procedure bij het Hof speelt. Met de heer [A] hebben gesprekken plaatsgevonden die geleid hebben tot diverse aanpassingen, maar een standpunt over het via zgn. no cure, no pay verlenen van rechtshulp. Daarover heeft de de [sic] Belastingdienst eind 2017 een standpunt over ingenomen en tegen dat standpunt zijn rechtsmiddelen aangewend.”

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Tussen partijen is in geschil of belanghebbende in zijn bezwaar tegen de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 april 2016 tot en met 30 juni 2016 terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en het onderliggende besluit.

De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing