Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-05-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1644, 18/00091 tot en met 18/00096
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-05-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1644, 18/00091 tot en met 18/00096
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 28 mei 2020
- Datum publicatie
- 2 juni 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:1644
- Zaaknummer
- 18/00091 tot en met 18/00096
Inhoudsindicatie
Navorderingsaanslagen IB/PVV en ZWV en boeteschikkingen. De inspecteur heeft gebruik gemaakt van een rapport kasopstelling uit een opsporingsonderzoek, waaruit negatieve kassaldi bleken. Vrijspraak in strafprocedure. Melo Tadeu. De kasverschillen in 2010 en 2011 kunnen worden verklaard met leningen. Het hof acht niet aannemelijk dat het kasverschil in 2012 nog kan worden verklaard met leningen.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 18/00091 tot en met 18/00096
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 16 januari 2018, nummers BRE 16/7300, 16/7301, 17/3412, 17/3413, 17/3512 en 17/3513, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2010 tot en met 2012 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) (hierna, tezamen aangeduid als: navorderingsaanslagen) opgelegd. Bij een betreffende navorderingsaanslag zijn beschikkingen (voor de jaren 2010 en 2011) heffingsrente en (voor het jaar 2012) belastingrente (hierna, tezamen aangeduid als: de rentebeschikkingen), alsmede boetebeschikkingen gegeven.
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de inspecteur bij zijn uitspraken van 1 november 2016 aangaande de navorderingsaanslagen voor het jaar 2010 en bij zijn uitspraken van 6 april 2017 aangaande de navorderingsaanslagen voor de jaren 2011 en 2012 de betreffende navorderingsaanslagen en de daarbij gegeven beschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende is van voornoemde uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank.
De rechtbank heeft bij haar uitspraak het beroep inzake de navorderingsaanslag ZVW 2012 ongegrond verklaard, de overige beroepen gegrond verklaard, de daarop betrekking hebbende uitspraken op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010, ZVW 2010, IB/PVV 2012 en de daarbij gegeven rentebeschikkingen gehandhaafd, de boete inzake de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2010 verminderd naar € 3.200 respectievelijk € 125, de boete inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 verminderd naar € 4.300, de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.980, de daarbij gegeven beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en de daarbij gegeven boete verminderd naar € 330, alsmede vergoeding van het griffierecht van € 46 en de proceskosten van € 1.876,50 gelast.
Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de hierna genoemde zitting bij brief van 21 januari 2019 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 31 januari 2019 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Aan het slot van de zitting hebben partijen verklaard met elkaar in overleg te gaan teneinde in de onderhavige zaken een compromis te beproeven.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Bij zijn brief van 19 februari 2019 heeft de inspecteur het hof meegedeeld dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt. Deze brief is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
2 Feiten
Belanghebbende is gehuwd. Tot begin 2016 woonde hij met zijn gezin in [plaats] . Belanghebbende was automonteur van beroep.
In de jaren 2010 en 2011 geniet belanghebbende van het UWV een WAO‑uitkering en een (aanvullende) uitkering ingevolge de Toeslagenwet. In 2012 ontvangt hij tevens een afkoopsom van Achmea. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning voor de onderhavige jaren is als volgt te specificeren:
Inkomsten |
2010 |
2011 |
2012 |
WAO-uitkering |
€ 16.624 |
€ 16.945 |
€ 14.583 |
Toeslagenwet |
€ 2.948 |
€ 3.007 |
€ 2.589 |
Achmea |
€ 4.364 |
||
Totaal inkomsten |
€ 19.472 |
€ 19.952 |
€ 21.536 |
Af: Zorgkosten |
€ 387 |
€ 307 |
|
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
€ 19.185 |
€ 19.645 |
€ 21.536 |
De aanslagen IB/PVV voor de jaren 2010 tot en met 2012 zijn overeenkomstig de ingediende aangiften opgelegd met de volgende dagtekeningen 30 december 2011 (2010), 31 juli 2012 (2011) en 4 april 2015 (2012).
Op 19 maart 2012 is een opsporingsonderzoek door de politie Brabant-Noord, team Financiële Recherche (hierna: het opsporingsonderzoek), gestart dat zich onder meer richtte op het witwassen van gelden verkregen uit handel in verdovende middelen en mogelijke andere criminele activiteiten begaan door belanghebbende en zijn gezin. In dat kader is onderzoek gedaan naar uitgaande en inkomende contante geldstromen van belanghebbende en zijn gezin in de periode van 1 januari 2007 tot en met 18 september 2012. Daarbij is gebruik gemaakt van bescheiden en goederen aangetroffen en inbeslaggenomen bij de doorzoeking van de woning van belanghebbende op 18 september 2012 (hierna: de doorzoeking) en van verklaringen van belanghebbende, zijn gezinsleden en derden.
Van het opsporingsonderzoek is een proces-verbaal opgemaakt, waarin een rapport kasopstelling van 26 november 2012 (hierna: de kasopstelling 2012) is opgenomen. De kasopstelling 2012 is een reconstructie van een kasboek van belanghebbende (aangeduid als: de verdachte) en zijn gezin. In dat kasboek worden:
“de bekende, althans traceerbare contante ontvangsten en contante uitgaven vermeld. Betalingen en ontvangsten via een bankrekening worden dus niet in een kasopstelling verwerkt, omdat dit geld niet in de "portemonnee" van de verdachte zit. Na iedere mutatie wordt een kassaldo vermeld. Indien op enig moment het saldo negatief is, wil dat zeggen dat er meer geld uit de kas ofwel "portemonnee" is gegaan dan er in heeft gezeten. Omdat dit per definitie onmogelijk is, moeten er andere contante ontvangsten zijn geweest dan de bekende contante legale ontvangsten.”
Bij de kasopstelling 2012 zijn een aantal posten toegelicht. De verwerkte contante ontvangsten betreffen contante opnamen van de bankrekeningen waartoe belanghebbende gemachtigd was. De uitgaven zijn gebaseerd op de bij de doorzoeking aangetroffen facturen en bewijsstukken, waarbij als contante uitgaven zijn verwerkt de bekende dan wel geschatte uitgaven die belanghebbende contant heeft, dan wel moet hebben, gedaan. Verder is daarin met datum 11 november 2010 opgenomen een uitgave van € 29.000 voor de aankoop van een Mercedes Benz met kenteken [kenteken] (hierna: de Mercedes). Voor uitgaven aan levensonderhoud en kleding en schoenen is uitgegaan van de desbetreffende budgetgegevens van het Nibud voor een gezin van vier personen en de berekende uitgaven zijn aan het eind van elk jaar verwerkt. Voorts is een berekening gemaakt van de brandstofkosten van de Mercedes op basis van de verreden kilometers in de periode vanaf de aankoop tot 18 september 2012. Het berekende bedrag van € 6.535,18 is als contante uitgave op 18 september 2012 verwerkt.
Bij de doorzoeking zijn contanten aangetroffen tot een totaalbedrag van € 23.854,65, waaronder een geldbedrag van € 19.255 dat naast het bed van belanghebbende lag. Bij fouillering van belanghebbende is een bedrag van € 1.962,83 gevonden. Deze bedragen zijn begrepen in het (negatieve) kassaldo per 18 september 2012.
De kasopstelling 2012 sloot aan het einde van elk van de jaren 2008 tot en met 2012 met een negatief kassaldo. De kasopstelling 2012 is aangepast, waarbij door belanghebbende gewonnen loterijprijzen van € 16.353 en van € 2.840 en een bedrag van € 10.255 met de omschrijving erfenis als kastoename zijn verantwoord (hierna: de herziene kasopstelling). De herziene kasopstelling vermeldt aan kassaldo per einde van het daarbij vermelde jaar:
op 31 december 2009 een positief kassaldo van € 11.392,23
op 31 december 2010 een negatief kassaldo van € 24.510,41
op 31 december 2011 een negatief kassaldo van € 28.538,79 en
op 18 september 2012 een negatief kassaldo van € 75.133,18.
Bij dagvaardingen van 23 november 2012 is tegen belanghebbende en zijn echtgenote een strafzaak bij de rechtbank Oost-Brabant aanhangig gemaakt. In verband met deze strafzaken heeft de rechter-commissaris van de rechtbank Oost-Brabant getuigen gehoord.
In het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant1 van belanghebbende is vermeld dat [de getuige] op 28 februari 2013 bij de rechter-commissaris onder meer heeft verklaard:
“dat hij [ [de getuige] ; hof] in 2009 € 27.000 aan (…) [belanghebbende; hof] heeft geleend. Er is geen datum afgesproken over de terugbetaling. Hij gaat ervan uit dat terug betaald wordt zodra verdachte [belanghebbende; hof] dat kan. Tot het moment van verhoor is er nog niets terugbetaald. Hij heeft het geld contant en persoonlijk overhandigd aan (…)belanghebbende; hof]. Er hoefde geen rente over het geleende bedrag te worden betaald.
[de getuige] heeft dit bedrag opgenomen van zijn bankrekening op 1 mei 2009.”
In het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft [de zwager] , zwager van belanghebbende, zelfstandig ondernemer, op 5 maart 2013 bij de rechter-commissaris het volgende verklaard:
“(…). Ik heb (…) aan (…) [belanghebbende; hof] op zijn verzoek geld geleend. Dat kan wel ongeveer over € 25.000 gaan. Dat was niet allemaal ineens, maar verspreid over een periode van 5 jaar. (…) dat u over een periode 2007 tot 2012 (…) van mijn bank geldopnames ziet variërend van € 800 tot (…) € 3.500. (…) [Geldopnames voor belanghebbende; hof] heb ik allemaal voor mezelf opgeschreven. Ik heb daar een apart boekje voor. Die bedragen zijn uit de administratie gekomen. (…) Dat [hof; de terugbetaling] is iets waar wij ons in onze cultuur geen zorgen over maken. Als [belanghebbende; hof] niet kan betalen dan [is; hof] er altijd een zoon die voor terugbetaling kan zorg dragen. (…) ik (…) geld ben blijven geven (…) het was vanaf 2007. (…)”
De strafkamer van de rechtbank Oost‑Brabant heeft belanghebbende veroordeeld voor witwassen en verboden wapenbezit en vrijgesproken van het bezit van verdovende middelen (hennep). De rechtbank heeft overwogen dat belanghebbende geen redelijke, min of meer verifieerbare verklaring heeft gegeven voor het aanzienlijke verschil tussen de genoten legale inkomsten en de door de strafkamer op basis van de herziene kasopstelling vastgestelde uitgaven. Daarbij heeft de strafkamer vastgesteld dat de kasopstelling herziening behoeft, omdat is uitgegaan van een negatief beginsaldo. De strafkamer heeft de verklaring van belanghebbende over de leningen niet aannemelijk geacht.
Belanghebbende heeft in de strafzaak hoger beroep ingesteld. De raadsheer-commissaris heeft op 26 juni 2014 drie getuigen gehoord. [de broer] , broer van belanghebbende, heeft onder meer verklaard:
“(…) Ik heb in de jaren 2007 tot en met 2012 (…) [belanghebbende; hof] wel eens geld gegeven. Dat ging dan om zo’n 200 a 150 euro. (…). Bij ons is het heel gebruikelijk dat geldbedragen worden geleend. (…)”
[de zus] , zus van belanghebbende en gehuwd met [A] , heeft onder meer verklaard:
“(…) Mijn man en ik hebben geld geleend aan (…) [belanghebbende; hof]. Wij hebben een lening van ik denk 12000 euro. Ik weet nu niet meer wanneer we die lening zijn aangegaan (…).”
[A] , zwager van belanghebbende, heeft onder meer verklaard:
“(…) Ik heb één keer 13000 euro gegeven aan mijn schoonbroer. Ik denk dat dat in 2008 of in 2009 is geweest. (…) Ik heb dat geld contant gegeven. (…) Ik heb geld geleend om aan mijn schoonbroer te geven. (…)[De raadsvrouw; hof] vraagt mij waarom mijn schoonbroer dan niet zelf leent. Ik weet niet meer waarom dat zo is gelopen, misschien wilde hij zelf geen krediet aangaan. In onze cultuur is dat zo dat je dat voor elkaar doet. (…) (…)[Belanghebbende; hof] had dingen aan zijn huis laten doen (…). (...) Dat [contante bedragen zijn aangetroffen in de woning van (…) [belanghebbende; hof] is van de erfenis van mijn schoonmoeder en schoonvader.”
De strafkamer van het hof heeft belanghebbende vrijgesproken van witwassen en veroordeeld voor verboden wapenbezit. De strafkamer van het hof heeft die vrijspraak als volgt gemotiveerd:2
“(...) Vaststaat dat uit de kasopstelling van het gezin van (…) [belanghebbende; hof] is gebleken dat het gezin meer geld heeft uitgegeven dan het aan reguliere inkomsten heeft ontvangen. (…) [Belanghebbende; hof] en (…) [zijn echtgenote; hof] hebben verklaard dat zij geldbedragen van familieleden hebben geleend. Naar aanleiding van deze verklaringen van (…) [belanghebbende; hof] en (…) [zijn echtgenote; hof] zijn de door hen bedoelde familieleden door de rechter-commissaris en de raadsheer-commissaris gehoord. Tijdens deze verhoren hebben de familieleden bevestigd dat zij geld aan (…) [belanghebbende; hof] en (…) [zijn echtgenote; hof] hebben geleend.
Alles overziend komt het hof tot het oordeel dat de totale inhoud van het dossier en het onderzoek onvoldoende aanwijzingen bevatten voor enig misdrijf (…) terwijl evenmin op basis van het dossier en het onderzoek gesteld kan worden dat het in het onderhavige geval niet anders kan zijn dan dat (…) het geld uit enig misdrijf afkomstig (…) [is; hof]. (…)”
Bij zijn arrest van 6 februari 2017 heeft de strafkamer van het hof de aan belanghebbende opgelegde ontnemingsvordering van € 37.566,59 afgewezen en daarbij geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende uit het misdrijf van - kortgezegd - gewoontewitwassen dan wel uit een ander strafbaar feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
In het kader van informatie-uitwisseling heeft de inspecteur de gegevens van het opsporingsonderzoek ontvangen. Naar aanleiding daarvan is de inspecteur op 21 mei 2015 een onderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV 2010 tot en met 2014 van belanghebbende. Hierbij heeft de inspecteur gebruikgemaakt van de kasopstelling 2012. Voor zijn onderzoek heeft de inspecteur belanghebbende bij brieven van 24 juli 2015 en 21 oktober 2015 om informatie verzocht over
- door hem genoten winst of inkomsten naast zijn UWV-uitkeringen,
- bankafschriften van spaarrekeningen,
- de privé-stortingen in de jaren 2007 tot en met 2012 van € 57.255,
- de betaling voor de Mercedes en
- een mogelijke winkel in Turkije, met een specificatie van de verkregen opbrengsten.
Belanghebbende heeft hierop, onder meer bij zijn brief van 16 oktober 2015, gereageerd en informatie verstrekt; de verstrekte gegevens behoren niet tot de gedingstukken.
De inspecteur heeft van zijn onderzoek het rapport van 25 november 2015 (hierna: het controlerapport) opgemaakt. Daarin is in punt 6 vermeld, dat het opsporingsonderzoek zich onder meer heeft gericht “op het witwassen van gelden verkregen uit handel in verdovende middelen” en dat aan “de hand van de contante geldstromen kan aangetoond worden dat het gezin [van belanghebbende; hof] in de periode 1 januari 2007 tot 18 september 2012 meer contante ontvangsten heeft genoten dan de traceerbare legale ontvangsten”, en daarbij wordt verwezen naar de door de politie opgemaakte kasopstelling 2012. Voorts is in punt 4 van het controlerapport opgenomen dat belanghebbende de door hem “gegenereerde substantiële inkomsten uit de handel in verdovende middelen” niet heeft aangegeven in zijn aangiften IB/PVV voor 2010 tot en met 2012 en dat voor deze inkomsten sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van artikel 3.90 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB). De inspecteur concludeert daaruit dat belanghebbende in de bedoelde jaren niet de vereiste aangiften heeft gedaan en dat op grond van artikel 25, lid 3, en artikel 27e Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) sprake is van de zogenoemde ‘omkering en verzwaring van de bewijslast’. Verder kondigt de inspecteur aan voor de jaren 2010 tot en met 2012 navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW op te leggen en, op grond van artikel 67e AWR, vergrijpboetes van 50%.
In punt 7 van het controlerapport is vermeld dat voor de berekening van het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden wordt uitgegaan van de gegevens van het opsporingsonderzoek en de kasopstelling 2012 van het onderzoeksteam. Daarbij is de opbrengstberekening bepaald als het verschil tussen het (negatieve) kassaldo aan het eind van een jaar en het negatieve kassaldo aan het eind van het daaraan voorafgaande jaar.
De correctie is berekend op € 35.902 voor 2010, op € 14.283 voor 2011 en op € 46.595 voor 2012 en op basis van deze berekening zijn de navorderingsaanslagen vastgesteld.
De inspecteur deelt belanghebbende bij de brieven van 22 december 2015 en 6 juli 2016 (hierna: de kennisgevingen) mee dat de (navorderings)aanslagen 2010 tot en met 2012 op grond van artikel 67d AWR met een vergrijpboete van 50% van het belastingbedrag zullen worden opgelegd. De inspecteur vermeldt daarbij dat de vergrijpboete wordt gebaseerd op het feit dat de inkomsten uit kweek en handel van hennep niet in de aangiften IB/PVV van belanghebbende zijn aangegeven en dat ter zake van het niet aangeven van de betreffende inkomsten, sprake is van opzet en dat bewust is nagelaten de genoemde inkomensbestanddelen aan te geven met het oogmerk belasting te ontduiken. Naar de mening van de inspecteur is daarmee sprake van opzet dan wel voorwaardelijk opzet.
De navorderingsaanslagen zijn vastgesteld naar het hierna vermelde belastbaar inkomen uit werk en woning respectievelijk bijdrage-inkomen. De rentebeschikkingen en boetebeschikkingen zijn hierna vermeld:
Navorderingsaanslag |
Jaar |
Aanslagnummer |
Dagtekening |
Inkomen |
Heffing |
Rente |
Boete |
IB/PVV |
2010 |
[aanslagnummer] H.07 |
30 december 2015 |
€ 55.087 |
€ 13.654 |
€ 2.175 |
€ 6.751 |
ZVW |
2010 |
[aanslagnummer] W.07 |
30 december 2015 |
€ 35.902 |
€ 1.642 |
-- |
€ 261 |
IB/PVV |
2011 |
[aanslagnummer] H.17 |
20 augustus 2016 |
€ 33.928 |
€ 5.217 |
€ 823 |
€ 2.546 |
ZVW |
2011 |
[aanslagnummer] W.17 |
20 augustus 2016 |
€ 14.283 |
€ 806 |
€ 127 |
-- |
IB/PVV |
2012 |
[aanslagnummer] H.27 |
20 augustus 2016 |
€ 68.130 |
€ 19.133 |
€ 1.478 |
€ 8.981 |
ZVW |
2012 |
[aanslagnummer] W.27 |
27 augustus 2016 |
€ 46.594 |
€ 2.329 |
€ 179 |
-- |
In verband met de herziene kasopstelling heeft de rechtbank de inkomenscorrectie voor het jaar 2011 verminderd. De navorderingsaanslagen zijn met de volgende bedragen aan bijtellingen berekend:
Jaar Bijtelling (verschil in begin- en eindsaldo)
2010 € 35.902 (+ € 11.392,23 - -/- € 24.510,41)
2011 € 4.028 (-/- € 24.510,41 - -/- € 28.538,79)
2012 € 46.595 (-/- € 28.538,79 - -/- € 75.133,18)
Tot de stukken behoort een bankafschrift met de kasopname van € 27.000 op 1 mei 2009 van de spaarbankrekening van [de getuige] te [plaats] .
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:
I Zijn de navorderingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende opgelegd?
II Zijn de vergrijpboetes terecht en tot de juiste bedragen opgelegd?
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslagen en beschikkingen dan wel vermindering daarvan tot nihil. De inspecteur concludeert, naar het hof begrijpt, tot vernietiging van de boetebeschikkingen, tot vermindering van de navorderingsaanslagen ZVW en tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank voor zover die ziet op de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010, 2011 en 2012 en de betreffende rentebeschikkingen.