Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-05-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1647, 19/00530

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-05-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1647, 19/00530

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
28 mei 2020
Datum publicatie
2 juni 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:1647
Zaaknummer
19/00530

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. Waardering bedrijfspand in goede justitie

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 19/00530

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en het incidentele hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg,

hierna: de heffingsambtenaar,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 25 juli 2019, nummer AWB 18/3205 in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZ‑beschikking) en daarbij de waarde van [adres 1] in [vestigingsplaats] (hierna: de onroerende zaak) vastgesteld. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2018 bekendgemaakt.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.

1.3.

De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

De heffingsambtenaar heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

1.7.

Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is gebruiker van de onroerende zaak, een op een bedrijventerrein gelegen bedrijfsgebouw van bouwjaar 1972 met een totale bruto vloeroppervlakte aan verkoopruimte, opslagruimte, showroom en kantoorruimte van 3.533 m². Het perceel heeft een oppervlakte van 8.515 m2.

2.2.

Tot de stukken van het geding behoort een door de heffingsambtenaar ingebracht taxatierapport van 22 maart 2019, opgemaakt door [A] . Volgens dat rapport is de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum € 1.495.000. Taxateur [A] heeft deze waarde gebaseerd op een huurwaarde van € 130.000. Hij heeft deze huurwaarde gekapitaliseerd met factor 11,5 die hij heeft afgeleid uit de op 31 mei 2018 gerealiseerde verkoopprijs van de onroerende zaak, te weten € 1.500.000.

2.3.

Belanghebbende heeft eveneens een taxatierapport overgelegd. Dit rapport is op 7 januari 2019 is opgemaakt door [B] . In dit rapport wordt eveneens uitgegaan van een huurwaarde van € 130.000. Deze jaarhuur is in het rapport gekapitaliseerd met factor 7,75, die is berekend met behulp van de zogenoemde bottom-up methode. De waarde van de onroerende zaak is getaxeerd op € 1.007.000. Ter onderbouwing van die waarde is bij het taxatierapport een aantal verkooptransacties gevoegd. In hoger beroep heeft belanghebbende daarnaast drie vergelijkingsobjecten aangevoerd:

Transactiedatum

m2

Verkoopprijs in €

[adres 2] te [vestigingsplaats]

[datum 1] /2016

3.728

1.155.250

[adres 3] te [plaats]

[datum 2] /2018

1.198

430.000

[adres 4] te [plaats]

[datum 3] /2016

1.623

520.000

2.4.

De waarde van de onroerende zaak is door de heffingsambtenaar per de waardepeildatum 1 januari 2017 vastgesteld op € 1.495.000. Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak en de aanslag gehandhaafd. De rechtbank heeft het ingestelde beroep gegrond verklaard en de waarde in goede justitie verminderd tot € 1.300.000.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de waarde van de onroerende zaak te hoog is vastgesteld.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vermindering van de waarde tot € 1.007.000. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de door hem vastgestelde waarde van € 1.495.000.

4 Gronden

5 Beslissing