Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-07-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2071, 19/00252 en 19/00253

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-07-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2071, 19/00252 en 19/00253

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
9 juli 2020
Datum publicatie
13 juli 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:2071
Formele relaties
Zaaknummer
19/00252 en 19/00253
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 6:22

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag BPM. In geschil is (met veelal een beroep op Unierecht) in willekeurige volgorde: opleggen naheffingsaanslag na belastbaar feit, heffing griffierecht, rente over griffierecht, Irimie-rente, beslissing (im)materiële schadevergoeding door andere rechters, vergoeding van (im)materiële schade, hoogte (proces)kostenvergoeding, schending verdedigingsbeginsel, schending hoorplicht bezwaarfase en toepassing van artikel 6:22 Awb.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 19/00252 en 19/00253

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 26 maart 2019, nummers BRE 17/6159 en 18/8055 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur

en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) op aangifte voldaan.

1.2.

De inspecteur heeft vervolgens een naheffingsaanslag BPM opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.3.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.

1.4.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar deels gegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ten dele gegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Bij tussenuitspraak van 13 maart 20201 heeft het hof gemachtigde geweigerd om nog langer bijstand te verlenen in de onderhavige zaken dan wel belanghebbende te vertegenwoordigen en heeft belanghebbende de gelegenheid gekregen om binnen vier weken een andere gemachtigde aan te wijzen. Belanghebbende heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

1.8.

Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 19 april 2015 aangifte BPM gedaan voor de registratie van een motorrijtuig in nieuwe staat, een camper van het merk [automerk] met VIN eindigend op [nummer 1] (hierna: camper 1). De volgens deze aangifte verschuldigde BPM van € 10.363 is op 24 april 2015 voldaan. De tellerstand was bij aangifte 14 kilometer.

2.2.

Belanghebbende heeft op 27 april 2015 een aangifte gedaan voor de registratie van een motorrijtuig, een uit Duitsland ingevoerde camper (datum eerste toelating in Duitsland is 13 april 2011) van het merk [automerk] met VIN eindigend op [nummer 2] (hierna: camper 2). De volgens de aangifte verschuldigde BPM van € 3.212 is op 11 mei 2015 voldaan. Belanghebbende is voor de berekening van de BPM uitgegaan van een netto catalogusprijs (exclusief opties en accessoires) van € 24.050. Voor de bepaling van de afschrijving heeft zij gebruik gemaakt van de afschrijvingstabel.

2.3.

De inspecteur heeft bij brief van 24 november 2015 een aankondiging verstuurd met het voornemen om een naheffingsaanslag op te leggen omdat voor beide campers te weinig BPM is voldaan. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om vóór 9 december 2015 op dit voornemen te reageren. Belanghebbende heeft daarop niet gereageerd.

2.4.

De inspecteur heeft met dagtekening 31 maart 2016 de naheffingsaanslag opgelegd. De na te heffen BPM van totaal € 1.250 bestaat uit meer verschuldigde BPM met betrekking tot camper 1 voor een bedrag van € 905 en met betrekking tot camper 2 voor een bedrag van € 345. Daarnaast is bij beschikking € 12 aan belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende heeft op 8 april 2016 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente en verzocht om een integrale kostenvergoeding toe te kennen.

2.5.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 augustus 2017 de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.169 en de beschikking belastingrente tot € 11 en heeft geen kostenvergoeding toegekend. De vermindering ziet op de verschuldigde BPM van camper 2 (het toepassen van de leeftijdskorting).

2.6.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het de kostenvergoeding betreft, de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de kostenvergoeding vernietigd, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 1.020, de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 917, de Minister voor Rechtsbescherming veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 83, gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 333 aan haar vergoedt en bepaald dat, indien de schadevergoeding, de vergoeding van proceskosten en/of de vergoeding van griffierecht niet tijdig worden voldaan, de wettelijke rente gaat lopen vanaf vier weken na de datum waarop de uitspraak van de rechtbank is gedaan.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Is het verdedigingsbeginsel geschonden?

2. Is het opleggen van een naheffingsaanslag nadat een belastbaar feit heeft plaatsgevonden in strijd met het Unierecht?

3. Dient de beslissing over de (im)materiële schadevergoeding te worden genomen door andere rechters?

4. Is door de rechtbank ten onrechte artikel 6:22 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) toegepast?

5. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de werkelijke proceskosten?

6. Bestaat er recht op een rentevergoeding over de in strijd met het Unierecht geheven belasting?

7. Heeft belanghebbende recht op rentevergoeding over het terugbetaalde griffierecht?

8. Heeft belanghebbende recht op rentevergoeding over de betaalde immateriële schadevergoeding?

9. Is het heffen van griffierecht in strijd met het Unierecht?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging en de inspecteur tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing