Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-07-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2214, 15/01349
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-07-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2214, 15/01349
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 16 juli 2020
- Datum publicatie
- 13 augustus 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:2214
- Zaaknummer
- 15/01349
Inhoudsindicatie
De uitspraak op bezwaar tegen de verzuimboete was niet op de juiste wijze bekendgemaakt op het moment waarop belanghebbende tegen het opleggen van de verzuimboete een rechtsmiddel aanwendde. Belanghebbende is ontvankelijk in beroep en het Hof wijst de zaak terug naar de Rechtbank. Voor overschrijding van de redelijke termijn wordt een vergoeding toegekend.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/01349
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] N.V., gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 29 oktober 2015, kenmerk AWB 14/3109, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen aanslag en beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 27 april 2013 voor het jaar 2011 de aanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: de aanslag) naar een belastbaar bedrag van nihil en bij beschikking een boete (hierna: de verzuimboete) van € 2.460 opgelegd. Gelijktijdig hiermee is bij beschikking het verlies vastgesteld (hierna: de verliesvaststellingsbeschikking) op nihil. Naar aanleiding van de ingediende aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2011 heeft de Inspecteur bij besluit van 25 mei 2013 (hierna: besluit van 25 mei 2013) de aanslag herrekend naar een belastbaar bedrag van negatief € 281, de verliesvaststellingsbeschikking op € 281 bepaald en de verzuimboete in stand gelaten.
Met de brief van 5 augustus 2013, door de Inspecteur ontvangen op 8 augustus 2013 en door hem, bij brief van 19 mei 2014, doorgezonden aan de Rechtbank, heeft belanghebbende tegen het besluit van 25 mei 2013 beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328. De Rechtbank heeft bij haar uitspraak het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof, dat op 26 november 2015 is ontvangen. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van het Hof van belanghebbende een griffierecht geheven van € 497. In zijn verweerschrift in hoger beroep volstaat de Inspecteur met de verwijzing naar zijn processtukken in eerste aanleg.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft in zijn conclusie van dupliek de verwijzing naar de eerder door hem ingezonden stukken herhaald.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting, bij brief met een bijlage van 21 juni 2018, nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 6 juli 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [A] , tot bijstand vergezeld van [B] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] en [inspecteur 4] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van het onderzoek ter zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is een op [datum] 2000 opgerichte naamloze vennootschap. Haar activiteiten bestaan uit het verwerven en vervreemden van deelnemingen of andere belangen in rechtspersonen, vennootschappen en ondernemingen zomede het samenwerken daarmee.
Bij de Inspecteur is geregistreerd dat op verzoek van belanghebbende alle correspondentie van de Belastingdienst wordt verzonden aan haar postbusadres te [vestigingsplaats] .
De Inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2011 (hierna: de aangifte) voor 1 juni 2012 te doen.
Aan belanghebbende is bij brief van 22 juni 2012 een herinnering tot het doen van de aangifte (vóór 7 juli 2012) gestuurd. Bij brief van 12 juli 2012 verzoekt belanghebbende om uitstel voor het indienen van de aangifte, dat de Inspecteur bij brief van 9 augustus 2012 afwijst.
Op 26 juni 2012 heeft het kantoor [de accountant] B.V. te [plaats] (hierna: de accountant) namens belanghebbende uitstel voor het doen van de aangifte tot 1 mei 2013 aangevraagd. De Inspecteur heeft de accountant geïnformeerd dat uitstel tot 1 februari 2013 wordt verleend.
Belanghebbende is bij brief van 7 maart 2013 een aanmaning gezonden tot het doen van de aangifte voor 22 maart 2013 en daarbij is vermeld dat het uitstel tot 1 februari 2013 liep.
In het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst is geregistreerd dat op 11 april 2013 de aanslag en de verzuimboete zijn vastgesteld. Het daarvan opgemaakte aanslagbiljet is gedagtekend 27 april 2013 en aan belanghebbende bekendgemaakt.
Tot de stukken behoort een e-mailwisseling van 3 mei 2013 tussen belanghebbende en de accountant over het aan belanghebbende verleende uitstel voor het indienen van de aangifte, de door belanghebbende ontvangen aanslag en de daarbij opgelegde verzuimboete.
Op 15 april 2013 heeft de accountant de aangifte, naar een belastbaar bedrag van negatief € 281, digitaal ingediend (hierna: de ingediende aangifte). De ingediende aangifte is verstuurd onder vermelding van het zogeheten beconnummer van de accountant.
De Inspecteur heeft de ingediende aangifte aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de aanslag en bij besluit van 25 mei 2013 de aanslag, zoals onder 1.1 vermeld, herrekend.
Door de Inspecteur is een duplicaat van het besluit van 25 mei 2013 overgelegd, dat is geadresseerd aan de accountant. Dit duplicaat heeft als opschrift, eerste pagina, rechtsboven, “Vennootschapsbelasting” en, daaronder is, onder het kopje “Berekening”, opgenomen, dat de belastbare winst en het belastbaar bedrag zijn vastgesteld op -/- € 281 en de verzuimboete, het bedrag van de aanslag en “Nieuw vastgesteld: te betalen” € 2.460 bedragen. Op de daarachter gevoegde pagina ontbreekt de nummering en zijn onder het kopje “Uitspraak op bezwaarschrift” de naam en het adres van belanghebbende vermeld en is verder opgenomen:
“De Belastingdienst komt aan uw bezwaar tegemoet. De aanslag wordt hierbij verminderd. De nieuwe berekening van de aanslag vindt u elders op dit formulier”.
Een rechtsmiddelverwijzing ontbreekt op (het duplicaat van) het besluit van 25 mei 2013.
Volgens het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst zijn aan belanghebbende gestuurd bij kennisgeving van 18 juni 2013 een betalingsherinnering en van 16 juli 2013 een aanmaning tot betaling van het bedrag van de aanslag, zijnde de verzuimboete, van € 2.460.
Bij brief van 5 augustus 2013, bij de Inspecteur ingekomen op 8 augustus 2013, deelt belanghebbende de Inspecteur mee op 16 juli 2013 een aanmaning inzake de aanslag te hebben ontvangen, maar dat zij reeds op 3 mei 2013 bezwaar tegen de aanslag heeft gemaakt en dat daarop nog geen reactie van de Inspecteur is ontvangen. Belanghebbende heeft daarbij een kopie van haar brief van 3 mei 2013 (hierna: bezwaarschrift van 3 mei 2013) gevoegd.
In het bezwaarschrift van 3 mei 2013 maakt belanghebbende bezwaar tegen de ambtshalve aanslag VPB 2011, onder vermelding van het aanslagnummer daarvan, en stelt zij dat uitstel voor het doen van de aangifte is verleend tot 1 mei 2013, dat de aangifte door de accountant op 15 april 2013 is verstuurd en dat de opgelegde verzuimboete incorrect is. Verder is in het bezwaarschrift van 3 mei 2013 verzocht om uitstel van betaling van de aanslag, dat volgens het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst op 15 augustus 2013 wordt verleend.
De Inspecteur geeft aan het bezwaarschrift van 3 mei 2013 niet eerder te hebben ontvangen dan als bijlage bij de brief van 5 augustus 2013 van belanghebbende.
Bij zijn brief van 19 mei 2014, bij de Rechtbank binnengekomen op 20 mei 2014, heeft de Inspecteur voornoemde brieven van 5 augustus 2013 en 3 mei 2013 van belanghebbende doorgezonden aan de Rechtbank en daarin het volgende opgemerkt. Tegen de aanslag is
“al een bezwaarschrift ingediend op 15 april 2013. Op dit bezwaar heeft belanghebbende
een uitspraak ontvangen met dagtekening 27 april 2013. De aanslag is toen verminderd.ˮ
De Inspecteur deelt mee de brief van 5 augustus 2013 aan te merken “als een bezwaar tegen de uitspraak op bezwaar van 8 augustus 2013” en dus als beroepschrift tegen die uitspraak.
Naar aanleiding van het aan de Rechtbank doorzenden van de brieven van 5 augustus 2013 en 3 mei 2013 van belanghebbende verzoekt de Rechtbank haar om toezending van een aantal bescheiden en de motivering van het beroep. In antwoord hierop deelt belanghebbende de Rechtbank bij brief van 16 juni 2014 mee, dat belanghebbende de beschikking van 27 april 2013, waarbij volgens de Inspecteur de aanslag is verminderd, niet heeft ontvangen en “Wel beschikt belanghebbende thans over de aanslag VPB 2011 van 25 mei 2013ˮ.
De door de Rechtbank bij belanghebbende opgevraagde kopie van de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende niet toegezonden en is geen onderdeel van de gedingstukken.
De Inspecteur heeft navraag gedaan naar de verzending van het besluit van 25 mei
2013. Tot de stukken behoort een rapport van 14 oktober 2014 aangaande het verzoek te verklaren op welke datum het document “vermindering aanslag [nummer] betreffende belanghebbende aan een postbedrijf ter bezorging is aangeboden. In het rapport is vermeld dat dit document als dagtekening 25 mei 2013 heeft en op 22 mei 2013 ter postverzending is aangeboden. Bij het rapport is geen kopie van het daarin bedoelde document gevoegd.
De onder 1.5 vermelde nadere stukken betreffen een brief van 24 januari 2018 van de Belastingdienst en een daarbij gevoegde lijst van de aan belanghebbende voor het jaar 2012 en van de aan haar gelieerde vennootschappen over de jaren 2010 tot en met 2014 opgelegde verzuimboetes wegens het niet of niet tijdig doen van de aangifte vennootschapsbelasting, waartegen bezwaar is gemaakt. In voornoemde brief bevestigt de Belastingdienst de tussen belanghebbende en de Belastingdienst gemaakte afspraak de opgelegde verzuimboetes, betreffende bij de Inspecteur in behandeling zijnde bezwaarschriften, vast te stellen op € 250.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Na de verklaring van partijen ter zitting bij het Hof dat het geschil alleen de verzuimboete betreft, dienen in hoger beroep de volgende vragen te worden beantwoord:
I Heeft de Rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de verzuimboete ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard?
II Heeft belanghebbende tijdig de aangifte ingediend en dient de aan haar opgelegde verzuimboete te worden vernietigd?
III Is sprake van schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur, omdat de Inspecteur de verzuimboete voor te laat ingediende aangiften voor meerdere jaren opgelegd aan haar gelieerde vennootschappen wel heeft verminderd?
IV Dient aan belanghebbende een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn te worden verleend?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Tijdens het onderzoek ter zitting hebben zij hun standpunten toegelicht.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en van de boetebeschikking en vergoeding van schade en van proceskosten. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.