Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-07-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2215, 16/03552 tot en met 16/03554
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-07-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2215, 16/03552 tot en met 16/03554
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 16 juli 2020
- Datum publicatie
- 13 augustus 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:2215
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1576
- Zaaknummer
- 16/03552 tot en met 16/03554
Inhoudsindicatie
De Inspecteur ontvangt op 16 mei 2014 de bezwaarschriften tegen de op 29 maart 2014 opgelegde naheffingsaanslagen en vergrijpboeten. De bezwaarschriften tegen de naheffingsaanslagen zijn terecht niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding. Voor wat betreft de bezwaarschriften tegen de vergrijpboeten bewijst de Inspecteur niet de onjuistheid van de stelling van belanghebbende dat de termijnoverschrijding aan PostNL is te wijten. Belanghebbende is ontvankelijk in haar bezwaren tegen de vergrijpboeten en het Hof wijst de zaken omtrent de vergrijpboeten terug naar de Inspecteur. Voor overschrijding van de redelijke termijn wordt een vergoeding toegekend.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 16/03552 tot en met 16/03554
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 9 juni 2016, nummers BRE 15/5335 tot en met 15/5337, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen naheffingsaanslagen en beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 29 maart 2014 voor de jaren 2011 en 2012 en voor het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 30 september 2013 naheffingsaanslagen in de omzetbelasting (hierna: de naheffingsaanslagen) opgelegd. Gelijktijdig met elke van de naheffingsaanslagen is aan belanghebbende bij beschikking een boete (hierna: de vergrijpboeten) opgelegd en is bij beschikking heffings- respectievelijk belastingrente in rekening gebracht (hierna: de rentebeschikkingen). De specificatie is als volgt:
Periode |
Aanslagnummer |
Omzetbelasting |
Boete |
Rente |
01-01-2011 t/m 31-12-2011 |
[aanslagnummer] F.01.1501 |
€ 6.937 |
€ 3.468 |
€ 431 |
01-01-2012 t/m 31-12-2012 |
[aanslagnummer] F.01.2501 |
€ 1.819 |
€ 909 |
€ 70 |
01-01-2013 t/m 31-09-2013 |
[aanslagnummer] F.01.3501 |
€ 11.090 |
€ 5.545 |
€ 97 |
De daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaren heeft de Inspecteur bij uitspraken van 19 juni 2015 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
Bij geschrift van 23 juli 2015 gezonden aan de Rechtbank Arnhem-Leeuwarden, dat de Rechtbank Arnhem-Leeuwarden op 7 augustus 2015 heeft doorgezonden aan de Rechtbank, heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraken van de Inspecteur. De Rechtbank heeft deze beroepen geregistreerd onder de nummers 15/5335 tot en met 15/5337. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende eenmaal, te weten in de zaak met nummer 15/5335, een griffierecht geheven van € 331. De Rechtbank heeft, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de beroepen ongegrond verklaard en gelast dat de Inspecteur de immateriële schade, de proceskosten en het griffierecht vergoedt.
Tegen deze uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende, verenigd in één geschrift per fax verzonden op 29 juli 2016, hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft dit hoger beroep gesplitst en geregistreerd onder de kenmerken 16/03552 tot en met 16/03554. Ter zake van deze hoger beroepen heeft de griffier van het Hof van belanghebbende eenmaal, te weten in de zaak met kenmerk 16/03552, een griffierecht geheven van € 503.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur bij conclusie van dupliek heeft gereageerd.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting, bij brief met bijlagen van 21 juni 2018, nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 6 juli 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [A] , tot bijstand vergezeld van [B] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] en [inspecteur 4] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van het onderzoek ter zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaken de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende is op [datum] 1983 opgericht. Haar activiteiten bestaan uit het houden van veilingen en verrichten van taxaties van roerende zaken, handel in schilderijen en antiquiteiten, im- en export, groot-, klein- en detailhandel in en taxatie en restauratie van antiquiteiten, schilderijen, oudheden, muntverzamelingen en beleggen van eigen vermogen en belanghebbende is als zodanig ondernemer in de zin van artikel 7, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968.
Bij belanghebbende heeft vanaf 22 oktober 2013 een boekenonderzoek plaatsgevonden naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting en omzetbelasting voor de jaren 2010, 2011 en 2012, dat voor de omzetbelasting is uitgebreid met de periode 1 januari 2013 tot en met 30 september 2013. Tijdens het boekenonderzoek is, onder andere, vastgesteld dat de ingediende kwartaalaangiften omzetbelasting in de periode van het eerste kwartaal 2011 tot en met het derde kwartaal 2013 niet overeen komen met de voor het boekenonderzoek aangeleverde omzet-, inkoop- en kostenfacturen.
Van de bevindingen van dit boekenonderzoek is een conceptrapport op 20 december 2013 opgemaakt. Bij brieven van 14 januari 2014, 27 januari 2014 en 6 februari 2014 heeft belanghebbende haar reactie op genoemd conceptrapport bij de Inspecteur bekend gemaakt.
In het rapport van het boekenonderzoek van 21 februari 2014 (hierna: het controlerapport) zijn de reacties van belanghebbende vermeld. Het controlerapport en de mededeling over het opleggen van vergrijpboetes zijn op 21 februari 2014 verzonden aan belanghebbende.
In vervolg op het controlerapport heeft de Inspecteur met dagtekening 29 maart 2014 de naheffingsaanslagen en de onder 1.1 vermelde beschikkingen aan belanghebbende opgelegd. Van de ter postverzending van de betreffende aanslagbiljetten op 27 maart 2014 aan belanghebbende heeft de Inspecteur onderzoeksrapporten van 16 november 2015 overgelegd.
Bij de Inspecteur zijn op 16 mei 2014 van belanghebbende drie brieven met dagtekening 15 mei 2014 en kenmerk [kenmerk 1] , [kenmerk 2] respectievelijk [kenmerk 3] , binnengekomen, waarin belanghebbende meedeelt nogmaals te verzoeken om uitstel van betaling van elke van de naheffingsaanslagen en verwijst naar de door haar ingediende bezwaarschriften van 8 april 2014. Bij elke van deze drie brieven heeft belanghebbende als bijlage gevoegd een kopie van, de brief met kenmerk [kenmerk 4] , [kenmerk 5] respectievelijk [kenmerk 6] inzake, elke van de bezwaarschriften gedagtekend 8 april 2014 en geadresseerd aan de Inspecteur.
In zijn brief van 1 juli 2014 bevestigt de Inspecteur belanghebbende de ontvangst op 16 mei 2014 van de bezwaarschriften gedagtekend 8 april 2014 en deelt hij belanghebbende mede, dat de bezwaarschriften niet binnen de daarvoor geldende termijn van zes weken zijn ingediend, dat belanghebbende niet-ontvankelijk is in bezwaar en dat de Inspecteur de bezwaarschriften als verzoeken om (ambtshalve) vermindering zal behandelen.
In verband met de behandeling van de verzoeken om vermindering heeft tussen partijen een briefwisseling plaatsgevonden, heeft belanghebbende overzichten van aan- en verkopen van de onderhavige jaren verstrekt en hebben partijen een hoorgesprek gehouden.
Bij de uitspraken op bezwaar van 19 juni 2015, gemotiveerd in zijn brief van 29 mei 2015, heeft de Inspecteur de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De behandeling van de bezwaarschriften als verzoeken om vermindering heeft de Inspecteur aanleiding gegeven de naheffingsaanslag over het jaar 2011 en de naheffingsaanslag over de eerste drie kwartalen van 2013 ambtshalve te verminderen. De bij deze naheffingsaanslagen opgelegde vergrijpboete en heffings- respectievelijk belastingrente heeft de Inspecteur dienovereenkomstig verminderd. De naheffingsaanslag over het jaar 2012, de daarbij opgelegde vergrijpboete en de in rekening gebrachte belastingrente zijn gehandhaafd.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
I Zijn de bezwaarschriften van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard?
II Komt belanghebbende in aanmerking voor vergoeding van immateriële schade?
Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Tijdens het onderzoek ter zitting hebben zij hun standpunten toegelicht.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur en, naar het Hof begrijpt, terugwijzing naar de Inspecteur ter behandeling van de bezwaarschriften en vergoeding van immateriële schade, het griffierecht en alle kosten. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.