Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-07-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2242, 19/00631
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-07-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2242, 19/00631
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 16 juli 2020
- Datum publicatie
- 13 augustus 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:2242
- Zaaknummer
- 19/00631
Inhoudsindicatie
De rechtbank heeft het bezwaar terecht alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Geen verschoonbare termijnoverschrijding.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 19/00631
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in Oekraïne en domicilie kiezend in [plaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 12 september 2019, nummer BRE 18/7845 INW in het geding tussen
belanghebbende,
en
de invorderingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk,
hierna: de invorderingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende is aangemaand in verband met het niet betalen van de aanslag rioolheffing. Daarbij zijn aanmaningskosten in rekening gebracht. Vervolgens is een dwangbevel uitgevaardigd. Ook daarbij zijn kosten in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten en de kosten van het dwangbevel. De invorderingsambtenaar heeft uitspraak op het bezwaar gedaan.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het hof. De invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2020 te ‘s-Hertogenbosch. Op deze zitting zijn verschenen belanghebbende, vergezeld door [A] , alsmede, namens de invorderingsambtenaar, [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] .
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende was op de waardepeildatum 1 januari 2016 eigenaar van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (hierna: de onroerende zaak).
De heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk (hierna: de heffingsambtenaar) heeft bij WOZ-beschikking van 30 april 2017 de waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum 1 januari 2016 vastgesteld op € 156.000. Op hetzelfde biljet is een aanslag onroerende-zaakbelasting van € 188,45 en een aanslag rioolheffing van € 100 ter zake van de onroerende zaak vermeld. Ook is op hetzelfde biljet opgenomen een WOZ-beschikking ter zake van een ander object en daarbij behorende aanslagen onroerende-zaakbelasting van € 87,57 en rioolheffing van € 170. Het totaal te betalen bedrag op dit biljet is derhalve € 546,02.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij uitspraak van de heffingsambtenaar van 30 september 2017 gegrond verklaard wegens een onjuiste objectafbakening. In deze uitspraak is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Beslissing op bezwaar
Ik verklaar uw bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking van de objecten [adres] (…) en [nummer] (…) gegrond. De beschikking, alsmede de aanslag gemeentelijke belastingen wordt vernietigd. (…)
U treft als bijlage bij deze uitspraak een brief aan met daarin de gevolgen voor de aanslag gemeentelijke belastingen.”
Bijgevoegd bij deze uitspraak is een brief, gedateerd 29 september 2017. Hierin is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“U ontvangt een vermindering op uw aanslag gemeentelijke belastingen.
Deze vermindering wordt automatisch verrekend, als u via automatische incasso betaalt. Heeft u uw aanslag volledig betaald, dan betalen wij u € -446,02 terug. Heeft u uw aanslag nog niet volledig betaald, dan ontvangt u nog een aparte brief over de verschuldigde onroerende-zaakbelastingen en de betaaltermijn.”
Vervolgens is in de brief een overzicht van de verminderingen opgenomen. Dit betreft verminderingen van € 87,57 en € 170 ter zake van de aanslagen onroerende-zaakbelasting en rioolheffing ter zake van het andere object (zie onder 2.2), alsmede een vermindering van € 188,45 ter zake van de aanslag onroerende--zaakbelasting ter zake van de onroerende zaak. De aanslag rioolheffing van € 100 ter zake van de onroerende zaak is niet vermeld. Als totale vermindering staat vermeld een bedrag van € 446,02.
Op 3 oktober 2017 is een bevestiging van de vermindering verstuurd met het verzoek het nog te betalen bedrag van € 100 per omgaande te voldoen.
Omdat betaling uitbleef is op 24 januari 2018 is een (kosteloze) herinnering verzonden.
Belanghebbende heeft in een brief aan de gemeente van 1 februari 2018, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“De beschikkingen met specificatie zijn niet ontvangen maar wel een brief dd. 24 januari 2018 (…) met het verzoek om onmiddellijk € 100,-- over te maken.
Ik verzoek hierbij uitstel van betaling (…)”
Met dagtekening 15 februari 2018 is belanghebbende aangemaand de aanslag rioolheffing van € 100 te betalen. Daarbij zijn € 7 aanmaningskosten in rekening gebracht. Betaling diende plaats te vinden binnen 14 dagen, derhalve voor 1 maart 2018.
Met dagtekening 28 februari 2018 heeft de heffingsambtenaar een nieuwe WOZ‑beschikking gegeven, waarbij de waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum 1 januari 2016 is vastgesteld op € 238.000. Op hetzelfde biljet is een aanslag onroerende-zaakbelasting van € 287,50 opgenomen. Er is geen aanslag rioolheffing vermeld.
Met dagtekening 1 maart 2018 reageert de heffingsambtenaar op de in 2.6 vermelde brief van belanghebbende. Hierin is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“(…) u heeft verzocht om uitstel van betaling, omdat u nog geen nieuwe beschikkingen heeft ontvangen.
Om het een en ander te verduidelijken, treft u in de bijlage een overzicht aan van de oorspronkelijke aanslag, de verminderingsbrief naar aanleiding van uw bezwaar en de nieuwe aanslag.
U heeft (…) verzocht om uitstel van betaling voor het bedrag van € 100,-. Dit bedrag betreft de rioolheffing eigenaren woning [adres] te [plaats] . Zoals u in het overzicht kunt zien, is deze aanslagregel niet verminderd, omdat deze terecht is opgelegd voor de woning. Het is dan ook terecht (…) om dit bedrag te betalen. Op de nieuwe aanslag met dagtekening 28 februari 2018 is alleen OZB opgelegd en geen rioolheffing. Er is dus geen sprake van een dubbele heffing.”
Het bijgevoegde overzicht vermeldt de vier aanslagen van 30 april 2017, de vermindering van drie van die aanslagen op 30 september 2017 en de nieuwe aanslag van 28 februari 2018.
Op 12 maart 2018 is een dwangbevel uitgevaardigd voor het openstaande bedrag betreffende de aanslag rioolheffing (€ 100 rioolheffing en € 7 aanmaningskosten). Voorts is daarbij een bedrag van € 45 aan betekeningskosten van het dwangbevel in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft met dagtekening 24 juli 2018, ingekomen op 25 juli 2018, een beroepschrift ingediend bij de rechtbank betreffende de in rekening gebrachte vervolgingskosten (€ 7 bij de aanmaning en € 45 bij het dwangbevel; hierna: de vervolgingskosten). De rechtbank heeft dit beroepschrift op grond van artikel 6:15 Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) als bezwaarschrift doorgezonden naar de invorderingsambtenaar.
De invorderingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 oktober 2018 het bezwaar afgewezen.
Belanghebbende is daartegen in beroep bij de rechtbank gegaan. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen, de invorderingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende veroordeeld tot een bedrag van € 12,40 en bepaalt dat de invorderingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt.
3 Geschil en conclusies van partijen
In geschil is of de rechtbank het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en of de vervolgingskosten terecht in rekening zijn gebracht. Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en of de rechtbank de proceskostenvergoeding te laag heeft vastgesteld.
Belanghebbende concludeert, naar het hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vermindering van de in rekening gebrachte vervolgingskosten tot nihil. De invorderingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.