Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-01-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:232, 19/00108

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-01-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:232, 19/00108

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
24 januari 2020
Datum publicatie
20 februari 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:232
Formele relaties
Zaaknummer
19/00108

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. Het Hof bevestigt de door de Rechtbank in goede justitie vastgestelde waarde. Het Hof stelt de vergoeding van kosten van bezwaar vast op een hoger bedrag.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 19/00108

Uitspraak op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats 1] ,

hierna: de Heffingsambtenaar,

en het incidentele hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 9 januari 2019, nummer SHE 18/1142, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Heffingsambtenaar,

betreffende de hierna te vermelden beschikking en aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) aan belanghebbende met dagtekening 28 februari 2017 een beschikking gegeven (hierna: de beschikking), waarbij de waarde van de onroerende zaak plaatselijk bekend als [adres 1] te [plaats 1] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum

1 januari 2016, voor het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 is vastgesteld op € [bedrag 2] . Tegelijkertijd is aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak een aanslag in de onroerendezaakbelastingen (hierna: de aanslag OZB) opgelegd. Deze aanslag is in één aanslagbiljet verenigd met de beschikking. Na daartegen op 15 maart 2017 gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak van 3 april 2018 het bezwaar ongegrond verklaard.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak op 14 mei 2018 in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 338. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd en de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum

1 januari 2016 vastgesteld op € [bedrag 5] en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd. Voorts heeft de Rechtbank de Heffingsambtenaar opgedragen om het griffierecht van € 338 aan belanghebbende te vergoeden, en de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.532.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft de Heffingsambtenaar op 14 februari 2019 hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Heffingsambtenaar heeft het hoger beroep beantwoord.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 7 november 2019 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] , bijgestaan door [taxateur 1] (taxateur).

1.5.

De Heffingsambtenaar heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar belanghebbende. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en de Heffingsambtenaar.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. In de onroerende zaak is een filiaal van het groothandelsconcern [concern] gevestigd. Het bouwjaar van de onroerende zaak is 1969. De onroerende zaak omvat winkelruimtes (met een totale bruto vloeroppervlakte (bvo) van 14.020 m²), kantoorruimtes (met een bvo van 1.325 m²), opslag/magazijnruimtes (met een bvo van 3.393 m²), een overslag/opslagterrein (met een oppervlakte van 2.665 m²), een parkeerterrein (met een oppervlakte van 20.305 m²) en een brandstofpomp (met een oppervlakte van 350 m²).

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In hoger beroep is in geschil de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum. De Heffingsambtenaar is van mening dat deze te laag is vastgesteld door de Rechtbank. Belanghebbende is van mening dat deze te hoog is vastgesteld door de Rechtbank.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3.

Belanghebbende bepleit in haar incidenteel hoger beroep een waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum van € [bedrag 1] en verzoekt daarnaast om vergoeding van de kosten van de deskundige die aan haar in de bezwaarfase verslag heeft uitgebracht tot een bedrag van € 325.De Heffingsambtenaar concludeert tot een waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum van € [bedrag 2] conform zijn uitspraak op bezwaar.

4 Gronden

5 Beslissing