Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-07-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2356, 19/00356
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-07-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2356, 19/00356
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 23 juli 2020
- Datum publicatie
- 1 september 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:2356
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:251
- Zaaknummer
- 19/00356
Inhoudsindicatie
Is het bezwaar van belanghebbende terecht niet ontvankelijk verklaard? Verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 Awb? Het hof is van oordeel dat de aanslag tijdig is vastgesteld. Het bezwaarschrift is te laat ingediend. Belanghebbende stelt echter pas bekend te zijn geworden met de aanslag door ontvangst van een dwangbevel van 16 maart 2017; dat wil zeggen na afloop van de reguliere bezwaartermijn. Het hof gaat vervolgens veronderstellenderwijs uit van de juistheid van die stelling. Dit kan belanghebbende echter niet baten aangezien zij dan slechts verschoonbaar bezwaar kan maken als binnen een redelijke termijn een bezwaarschrift is ingediend (vergelijk Hoge Raad 22 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0078, r.o. 3.2) en dat is niet het geval.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 19/00356
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland‑West‑Brabant (hierna: de rechtbank) van 29 mei 2019, nummer BRE 17/6855 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting 2013 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht en bij beschikking een boete opgelegd.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en een dwangsombeschikking gegeven.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de dwangsombeschikking en voor het overige ongegrond.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
De zitting heeft telefonisch plaatsgevonden op 30 juni 2020. Namens belanghebbende is haar gemachtigde [gemachtigde] gehoord en namens de inspecteur [inspecteur] .
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Na sluiting van het onderzoek is op 30 juni 2020 bij het hof een e‑mail van belanghebbende binnengekomen, waarin een samenvatting van haar pleidooi is opgenomen. Het hof heeft een afschrift ter kennisneming doorgestuurd naar de inspecteur.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Bij aan haar geadresseerde brieven van respectievelijk 28 februari 2014, 28 juli 2014 en 11 september 2014 is belanghebbende uitgenodigd, herinnerd en aangemaand om aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen te doen voor het jaar 2013. Belanghebbende heeft de ontvangst van deze brieven ontkend.
Bij brief van 21 september 2015 heeft de inspecteur een zogenoemde ‘Mededeling voornemen ambtshalve vaststelling van uw inkomen 2013’ en ‘Mededeling voornemen opleggen verzuimboete’ gedaan.
Tot de gedingstukken behoort een op 14 december 2016 gedagtekend aanslagbiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2013 (hierna: de aanslag) dat is geadresseerd aan het verplichte toezendadres “ [postbox] , [postcode] [woonplaats] , België”.
Met dagtekening 16 maart 2017 is aan belanghebbende, op het eerdergenoemde postbusadres, een dwangbevel betekend. In haar e‑mail van 29 maart 2017 aan [A] , medewerkster van de Belastingdienst, schrijft belanghebbende daarover het volgende:
“Tevens laat Ik U weten dat er op woensdag 22 maart 2017 een aanslag/dwangbevel is ontvangen (met aanslagnummer [aanslagnummer] .H3601) inzake Inkomstenbelastingen 2013. Op basis van de feiten en de tot op heden gevoerde communicatie kan er geen aanleiding en/of enige grond zijn voor een aanslag inkomstenbelasting. Overigens is de aanslag niet vooraf aangekondigd en/of gemotiveerd, noch is er eerder een aanslagbiljet inzake inkomstenbelasting 2013 ontvangen. Ofwel is dit niet volgens de voorgeschreven wijze bekendgemaakt.
De aanslag inkomstenbelasting 2013 noodzaakt mij een formeel schrijven te laten uitgaan in de vorm van een bezwaarschrift en klaagschrift daar de beginselen van behoorlijk bestuur in het geding zijn. Dit schrijven zal deze week per aangetekende post aan verantwoordelijke en/of directie verzonden gaan worden. Ik zal U hiervan een afschrift verstrekken via e-mail.”
Met dagtekening 18 april 2017 (‘per gewone post’) en 9 mei 2017 (‘per gewone post/aangetekende post/e‑mail’ aan Belastingdienst/Amsterdam en Belastingdienst) heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Op dat geschrift staat een stempel van ontvangst van de Centrale invoer Heerlen van 18 mei 2017. De Belastingdienst heeft bij e‑mail van [A] van 9 mei 2017 de ontvangst van de e‑mail bevestigd.
Tot de gedingstukken behoort een geschrift van 16 augustus 2017 waarvan het opschrift luidt ‘Uitspraak op uw verzoek tot ambtshalve vermindering’. In dat geschrift is onder meer vermeld:
“Op 18 mei 2017 ontving ik uw brief waarin u namens mevrouw [belanghebbende] bezwaar maakt (…) tegen de ambtshalve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2013 (…).
(…)
Een bezwaarschrift is tijdig ingediend als de Belastingdienst het heeft ontvangen binnen de wettelijke termijn van zes weken. Het is ook tijdig als het binnen deze termijn op de post is gedaan en de Belastingdienst dit bezwaarschrift heeft ontvangen binnen een week volgend op deze termijn. Omdat ik uw bezwaarschrift niet binnen de uiterste termijn heb ontvangen, ben ik voornemens het bezwaarschrift niet ontvankelijk te verklaren.
Ik zal uw bezwaarschrift daardoor behandelen als verzoek om een ambtshalve vermindering.
(…)
Let op! Het is mogelijk om in beroep te gaan tegen het niet‑ontvankelijk verklaren van uw bezwaarschrift. Ik verwijs u hiervoor naar de toelichting.”
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of het bezwaar van belanghebbende terecht niet‑ontvankelijk is verklaard.
Belanghebbende concludeert – kort gezegd – tot vernietiging van de aanslag. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.