Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-09-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2749, 19/00786
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-09-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2749, 19/00786
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 4 september 2020
- Datum publicatie
- 15 september 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:2749
- Zaaknummer
- 19/00786
Inhoudsindicatie
Belanghebbende woont in Duitsland en werkt deels in Nederland en deels in Duitsland. Hij is het gehele jaar premieplichtig in Nederland. Ter berekening van het premiedeel van de algemene heffingskorting dient te worden uitgegaan van het wereldwijd verdiende premie-inkomen en niet van het in Nederland genoten belastbaar inkomen uit werk en woning.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 19/00786
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 11 november 2019, nummer BRE 18/2051 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2015 opgelegd.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2020 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn telefonisch gehoord [gemachtigde] als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende is geheel 2015 inwoner van Duitsland. Hij is buitenlandse belastingplichtige in de zin van artikel 2.1 lid 1, onderdeel b en hoofdstuk 7 van de Wet IB 2001.
Belanghebbende is als vrachtwagenchauffeur in dienstbetrekking bij [A BV] . In dat kader heeft belanghebbende in het onderhavige jaar loon genoten tot een totaalbedrag van € 43.719. Belanghebbende verricht zijn werkzaamheden deels in Nederland. Het hieraan toe te rekenen inkomen bedraagt € 11.215. Dat is ingevolge artikel 7.2 lid 2, letter b Wet IB 2001 in Nederland belast. Het overige gedeelte, € 32.504, is in Duitsland belast. Belanghebbende is geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtige in de zin van artikel 7.8 Wet IB 2001.
Belanghebbende is in 2015 het gehele jaar premieplichtig in Nederland voor de volksverzekeringen. Het premie-inkomen bestaat uit het wereldwijd verdiende inkomen uit werk en woning (hierna: het wereldinkomen).
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.215 en een premie-inkomen van € 43.719 (met een maximum van
€ 33.589). In de aangifte is een bedrag van € 3.492 aan heffingskorting in aanmerking genomen, bestaande uit de algemene heffingskorting van € 1.272 (dit betreft uitsluitend een premiedeel) en de arbeidskorting van € 2.220.
Met dagtekening 2 september 2016 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2015 opgelegd overeenkomstig de aangifte.
Belanghebbende heeft zich in bezwaar op het standpunt gesteld dat (het premiedeel van) de algemene heffingskorting niet € 1.272, maar € 1.700 bedraagt.
Voor het verdere procesverloop verwijst het hof naar 1.3. tot en met 1.8.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of bij het bepalen van (de afbouw van) het premiedeel van de algemene heffingskorting moet worden uitgegaan van het belastbare inkomen uit werk en woning in Nederland of van het wereldinkomen van belanghebbende. Voor zover deze geschilvraag in het voordeel van de inspecteur wordt beslist is tevens in geschil of het vertrouwensbeginsel is geschonden.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot vermindering van de aanslag, uitgaande van een bedrag aan algemene heffingskorting van € 1.700. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.