Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-10-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2984, 19/00542
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-10-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2984, 19/00542
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 2 oktober 2020
- Datum publicatie
- 6 oktober 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:2984
- Zaaknummer
- 19/00542
Inhoudsindicatie
Het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2011 is ingediend buiten de vijfjaarstermijn. Er is geen sprake van verschoonbare termijnoverschrijding. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 19/00542
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 13 augustus 2019, nummer BRE 18/3486, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2011 opgelegd. Vervolgens heeft de inspecteur een navorderingsaanslag IB/PVV voor hetzelfde jaar opgelegd.
De inspecteur heeft het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag 2011 afgewezen.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
De zitting heeft digitaal via beeldverbinding plaatsgevonden op 20 augustus 2020 in ‘s- Hertogenbosch. Daar hebben toen deelgenomen belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde] , verbonden aan [kantoornaam] te [kantoorplaats] , en namens de inspecteur, [inspecteur] .
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota met een bijlage toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze stukken doorgestuurd naar de inspecteur. De pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen. De inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende heeft voor het jaar 2011 een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.774. Naar aanleiding van deze aangifte is aan hem op 21 juni 2014 de definitieve aanslag IB/PVV 2011 overeenkomstig de aangifte opgelegd. Bij brief van 23 februari 2015 heeft de inspecteur aan belanghebbende zijn voornemen kenbaar gemaakt om navorderingsaanslagen op te leggen voor, onder meer, het jaar 2011. Belanghebbende wordt door de inspecteur in de gelegenheid gesteld om te reageren vóór 16 maart 2015 indien belanghebbende het niet eens is met het voornemen van de inspecteur. Vervolgens is op 15 april 2015 aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB/PVV 2011 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.311. Belanghebbende heeft tegen deze navorderingsaanslag geen bezwaar ingediend en deze navorderingsaanslag staat onherroepelijk vast.
Tot de gedingstukken behoort een e-mail van 1 juli 2015 van belanghebbende aan [A] (hierna: [A] ). [A] is, zoals vermeld onder aan zijn e-mail van 17 juli 2015 (zie onder 2.4 hierna), Behandelaar Invordering MKB van de Belastingdienst. Zoals uit de e-mail blijkt heeft belanghebbende deze verzonden naar aanleiding van een inbeslagnameprocedure. Belanghebbende schrijft in zijn e-mail, voor zover van belang, tevens:
“Tenslotte wil ik niet onvermeld laten dat ik (indien nog mogelijk) een suppletieaangifte inkomen over de jaren 2010, 2011 en 2012 bij de belastingdienst zal doen zodat mijn inkomen met volgende bedragen naar beneden zal worden bijgesteld”
Hij vermeldt vervolgens de bedragen en schrijft daarna:
“Bij deze nogmaals het verzoek om de vorderingen (voorlopig) aan te houden en de nodige respijt te gunnen om tot daadwerkelijke suppletieaangiften alsmede boedelscheiding en afwikkeling met mijn aanstaande voormalige echtgenote en voormalig zakenpartner te komen.
(…)
Voor het geval u bijkomende of aanvullende informatie benodigd zijn onderstaand mijn contactgegevens vermeld. In de tussentijd verblijf ik met belangstelling uw reactie afwachtend.”
Op 9 juli 2015 heeft belanghebbende nogmaals een e-mail aan [A] verzonden waarin staat:
“Onlangs liet ik u zoals gecommuniceerd, de beschikbare gegevens toekomen alsmede heb ik bijkomende informatie verstrekt welke u in de vorm van een bezwaar/verzoekschrift zou behandelen. Mag ik u verzoeken om mij te laten weten of dit tot het verzochte uitstel heeft geleid, temeer de tijd dringt.”
[A] heeft belanghebbende op 17 juli 2015 een e-mail teruggestuurd waarin staat:
“Allereerst mijn excuses voor dit late antwoord, ik ben ermee bezig de competentie over te dragen naar het kantoor waaronder [plaats] ressorteert. Ik zal tevens verzoeken dat aldaar de behandeling en de beslissingen die daaruit voortvloeien worden genomen. Het gehele dossier wordt daarna doorgestuurd met uiteraard uw mail berichten bijgevoegd.”
Met dagtekening 25 november 2017, door de inspecteur ontvangen op 29 november 2017, heeft belanghebbende een verzoek tot ambtshalve vermindering ingediend voor de jaren 2010 en 2011. In dit verzoek schrijft belanghebbende onder meer:
“Verleden week heb ik contact gezocht met uw dienst met de bedoeling om mijn situatie uit te leggen alsmede mijn wens om weer op een normale manier aan het economisch verkeer deel te nemen.
Tijdens het terugbelmoment van 18 november 2017 werd mij op de mogelijkheid gewezen om bezwaar aan te tekenen tegen eerder gedane belastingaanslagen. Weliswaar binnen de termijn van vijf jaar. Omdat ik hier geen weet van had, heb ik dit niet eerder gedaan en wil dit graag alsnog doen.”
Op 21 december 2017 heeft de inspecteur het verzoek afgewezen omdat het verzoek niet is gedaan binnen de vijfjaarstermijn van artikel 45aa, onder a, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling).
Belanghebbende heeft tegen de afwijzing op het verzoek om ambtshalve vermindering voor de jaren 2010 en 2011 met dagtekening 18 januari 2018 een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift is door de inspecteur ontvangen op 22 januari 2018. Bij uitspraak op bezwaar van 24 april 2018 heeft de inspecteur het bezwaar voor het jaar 2011 afgewezen.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de inspecteur terecht het verzoek tot ambtshalve vermindering voor 2011 afgewezen?
2. Is in strijd gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
Zoals reeds eerder door de rechtbank vastgesteld, naar aanleiding van hetgeen op zitting is voorgehouden, beperkt het geschil zich tot het jaar 2011. In de uitspraak op bezwaar is enkel het jaar 2011 aan de orde gekomen en daartegen is beroep ingesteld.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.