Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-01-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:309, 19/00001
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-01-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:309, 19/00001
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 30 januari 2020
- Datum publicatie
- 11 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:309
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2016:2715, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:297
- Zaaknummer
- 19/00001
Inhoudsindicatie
Beslissing na verwijzing door de Hoge Raad. Belanghebbende heeft in de jaren ’90 een tool ontwikkeld. In 2012 worden opbrengsten behaald. Belanghebbende wenst in dat jaar een afschrijving van € 100.000 in aanmerking te nemen. De Inspecteur corrigeert deze afschrijving. In geschil is tegen welke waarde de tool moet worden geactiveerd. Het Hof dient in dat verband te beoordelen of belanghebbende met zijn werkzaamheden aan de tool arbeid verricht heeft in de zin van artikel 22, lid 1, letter b, Wet IB 1964. Het Hof komt tot het oordeel dat hier sprake van is, omdat de activiteiten in het economische verkeer zijn verricht en gericht zijn op het behalen van een geldelijk voordeel. De tool moet dus op basis van de aanschaffings- en voortbrengingskosten worden geactiveerd. De Inspecteur heeft terecht een correctie met betrekking tot de afschrijving toegepast. Het hoger beroep is ongegrond. Wel vergoeding van wettelijke rente wegens niet tijdig uitbetalen van proceskostenvergoeding.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00001
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 2 juni 2016, nummer LEE 15/3659, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 137.707 en een beschikking belastingrente gegeven van € 1.812. De aanslag en rentebeschikking zijn bij uitspraken op bezwaar gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van Gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2390 (hierna ook: het verwijzingsarrest), heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd en het geding naar dit Hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
Belanghebbende en de Inspecteur zijn door de griffier in de gelegenheid gesteld om een schriftelijke reactie op het verwijzingsarrest te geven. Partijen hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt. De ingekomen stukken zijn in afschrift verstrekt aan de andere partij.
De zitting heeft plaatsgehad op 19 september 2019 te ’s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur] .
Beide partijen hebben op de zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft tevens, met instemming van de Inspecteur, bijlagen bij de pleitnota overgelegd.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Voor de vaststaande feiten verwijst het Hof naar de uitgangspunten onder 2.1.1 tot en met 2.1.7 van het verwijzingsarrest:
‘2.1.1. Belanghebbende werkte in de jaren negentig als systeemprogrammeur voor het [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ). In die periode ontwikkelde hij in privétijd software waarmee het mogelijk was op een personal computer aanpassingen en verbeteringen voor ‘mainframe applicaties’ te ontwikkelen (hierna: de tool).
Belanghebbende heeft, verspreid over een periode van twee jaren, enige honderden uren besteed aan de ontwikkeling van de tool.
Belanghebbende heeft de tool vanaf omstreeks 1992 om niet ter beschikking gesteld aan [bedrijf] en zijn toenmalige collega’s. Hij heeft de intellectuele eigendom van de tool altijd aan zichzelf gehouden. Rond 2003 bleek de tool ruimere toepassingsmogelijkheden te hebben gekregen door de toename van computergeheugencapaciteit.
In 1995 heeft belanghebbende een eenmanszaak met de naam [onderneming] ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Tot 2011 heeft [onderneming] geen activiteiten ontplooid en geen omzet gerealiseerd.
In 2011 is de tool gaan behoren tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende. Hij heeft de tool op de balans geactiveerd voor € 250.000, zijnde de door hem geschatte waarde in het economische verkeer van de tool.
In 2012 heeft OHRA van belanghebbende licentierechten ter zake van de tool gekocht voor een licentievergoeding van € 100.000.
Belanghebbende heeft voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2012 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.107. In deze aangifte is een afschrijving op de tool opgenomen van € 100.000.
De Inspecteur heeft belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2012 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 137.707. Hij heeft bij de berekening van dat bedrag de door belanghebbende in zijn aangifte opgenomen afschrijving gecorrigeerd naar een bedrag van € 5.000.’
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is welk bedrag in het onderhavige jaar (2012) als afschrijving op de tool ten laste van de winst kan worden gebracht. Meer specifiek gaat het om het antwoord op de volgende vragen:
-
Heeft belanghebbende met zijn werkzaamheden in het kader van de ontwikkeling van de tool arbeid verricht in de zin van artikel 22, lid 1, letter b, Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Wet IB 1964)?
-
Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: tegen welke waarde dient de tool op de balans te worden geactiveerd?
Belanghebbende is van mening dat eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord en dat de tool tegen een waarde in het economisch verkeer van € 250.000 moet worden geactiveerd. De Inspecteur beantwoordt de eerste vraag bevestigend. Tevens betwist de Inspecteur – indien aan de tweede vraag wordt toegekomen – de door belanghebbende gestelde waarde van € 250.000. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, is niet in geschil dat de tool op basis van de aanschaffings- en voortbrengingskosten (exclusief eigen arbeid) moet worden geactiveerd voor een bedrag van € 5.000. Ook is niet in geschil dat de tool, bij waardering tegen de waarde in het economisch verkeer, in vijf jaar wordt afgeschreven.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de Inspecteur en vermindering van de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 98.107. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.