Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-01-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:316, 19/00153
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-01-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:316, 19/00153
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 30 januari 2020
- Datum publicatie
- 10 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:316
- Zaaknummer
- 19/00153
Inhoudsindicatie
De onroerende zaak betreft een hoofdgebouw met een aanbouw, een garage, ondergrond en tuin, met gemengde bestemming, dat is aangesloten op de gemeentelijke riolering.
In hoger beroep is in geschil of de waarde van de onroerende zaak op de peildatum op een te hoog bedrag is vastgesteld (belanghebbende € 250.000; Heffingsambtenaar € 350.000; Rechtbank
€ 250.000).
Het Hof is van oordeel dat de Heffingsambtenaar met de door hem aangedragen vergelijkingsobjecten niet slaagt in het te leveren bewijs om de door hem vastgestelde waarde te onderbouwen. Belanghebbende heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank wat betreft de door de Rechtbank in goede justitie bepaalde waarde. De uitspraak van de Rechtbank moet daarom in zoverre worden bevestigd.
De stelling van belanghebbende dat de aanslagen OZB naar lagere bedragen moeten worden vastgesteld dan reeds door de Rechtbank is gedaan, kan niet aan de orde komen aangezien hij geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/153
Uitspraak op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk,
hierna: de Heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 12 februari 2019, nummer BRE 18/828, in het geding tussen
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de Heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De Heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) aan belanghebbende een beschikking gegeven (hierna: de beschikking), waarbij de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2016 voor het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 is vastgesteld op € 350.000. Tegelijkertijd zijn aan belanghebbende aanslagen in de onroerende‑zaakbelastingen voor eigenaren van niet-woningen en voor gebruikers van niet-woningen over het jaar 2017 opgelegd en aanslagen in de rioolheffing voor eigenaren en voor gebruikers (hierna samen ook: de aanslagen). Deze aanslagen zijn in één aanslagbiljet verenigd met de beschikking. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar van 11 januari 2018 de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de vastgestelde waarde verminderd tot € 250.000, de aanslagen OZB eveneens verminderd en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de Heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 24 oktober 2019 te ’s-Hertogenbosch.
Namens belanghebbende is zijn gemachtigde [gemachtigde] verschenen en namens de Heffingsambtenaar [taxateur] (hierna ook: taxateur).
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een hoofdgebouw van ongeveer 254 m² (bouwjaar circa 1800) met een aanbouw van 57 m², een garage van 82 m³, ondergrond en tuin, met gemengde bestemming, dat is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Het pand heeft een perceeloppervlakte van ongeveer 2.055 m².
De onroerende zaak was vroeger in gebruik als school en bestond uit drie klaslokalen. Daarna hebben de ouders van belanghebbende in de onroerende zaak meer dan veertig jaren een winkel gehad. Na het sluiten van de winkel is de onroerende zaak in 2003 door belanghebbende verbouwd tot praktijkruimte voor kaakchirurgie. De onroerende zaak is nooit als praktijkruimte in gebruik genomen en was ook op de waardepeildatum niet in gebruik.
Tot de stukken van het geding behoort een door de Heffingsambtenaar overgelegd taxatierapport, opgemaakt op 27 maart 2018 door [taxateur] (hierna: het taxatierapport). In dit taxatierapport is de waarde van de onroerende zaak getaxeerd met behulp van de vergelijkingsmethode. In het rapport heeft de taxateur de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2016 bepaald op € 350.000. Ter onderbouwing van deze waarde heeft de taxateur de volgende vergelijkingspanden aangevoerd: [adres 2] te [woonplaats] , [adres 3] te [plaats] , [adres 4] te [plaats] , [adres 5] te [woonplaats] , [adres 6] te [woonplaats] , [adres 7] te [woonplaats] . Alle vergelijkingspanden zijn vrijstaande woonboerderijen.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In hoger beroep is in geschil of de waarde van de onroerende zaak op de peildatum op een te hoog bedrag is vastgesteld.
De Heffingsambtenaar concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep. Belanghebbende meent dat de Rechtbank de waarde op een reële waarde heeft vastgesteld en concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.