Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-01-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:323, 19/00264

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-01-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:323, 19/00264

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 januari 2020
Datum publicatie
11 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:323
Zaaknummer
19/00264

Inhoudsindicatie

Naheffing BPM voor een ingevoerde tweedehands Ferrari. Bewijslast van de handelsinkoopwaarde rust in beginsel op de inspecteur. De bewijslevering kan op iedere manier. De inspecteur is niet verplicht een taxatierapport in te brengen. Op basis van negen referentievoertuigen heeft de inspecteur een handelsinkoopwaarde (zonder schade) van minimaal € 73.000 aannemelijk gemaakt. De bewijslast ten aanzien van aanwezig schade en de invloed daarvan op de waarde van de auto rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft daaraan niet voldaan. Uitgaande van het door de inspecteur verdedigde bedrag aan waardevermindering wegens schade resteert een handelsinkoopwaarde die hoger is dan de waarde waarvan de inspecteur is uitgegaan bij de naheffingsaanslag. De naheffingsaanslag blijft in stand.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 19/00264

Uitspraak op het hoger beroep van

V.O.F. [belanghebbende] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 4 april 2019, nummer BRE 17/8036, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen naheffingsaanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 6 juli 2015 voor de [auto 3] van het merk en type [auto 1] met een chassisnummer eindigend op [nummer 1] (hierna: de [auto 1] ) en voor de [auto 3] van het merk en type [auto 2] met een chassisnummer eindigend op [nummer 2] (hierna: de [auto 2] ) een naheffingsaanslag belasting personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) met aanslagnummer [aanslagnummer] opgelegd van € 7.580 (hierna: de naheffingsaanslag). Na tegen de naheffingsaanslag gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur deze bij uitspraak op bezwaar van 9 november 2017 verminderd tot € 3.682.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 168. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, het verzoek tot het toekennen van een vergoeding in verband met immateriële schade afgewezen en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van proceskosten ter hoogte van € 500 aan de zijde van belanghebbende wegens het niet-tijdig indienen van een inhoudelijk verweerschrift.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. De griffier heeft een griffierecht geheven van € 519. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 8 november 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] en [inspecteur 4] .

1.6.

De Inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

1.7.

Belanghebbende heeft op deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de andere partij.

1.8.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

“2.1. Belanghebbende heeft op aangifte € 2.452 Bpm voldaan ter zake van de registratie van de uit Duitsland afkomstige [auto 3] van het merk en type [auto 3] (hierna: de [auto 3] ) in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens.

2.2.

Belanghebbende was tot 1 januari 2015 houder van een artikel 8-vergunning. Op basis van deze vergunning heeft hij ten aanzien van de [auto 3] op 18 maart 2014 een melding Bpm voor vergunninghouders ingediend. Bij deze melding heeft belanghebbende gebruik gemaakt van een taxatierapport van 9 maart 2014 waarin de [auto 3] door [A] werd getaxeerd op een waarde van € 9.000 (hierna: het taxatierapport).

2.3.

Met ingang van 1 januari 2015 heeft de inspecteur de artikel 8-vergunning ingetrokken. Op 6 mei 2015 heeft belanghebbende voor de [auto 3] een aangifte Bpm ingediend. De inspecteur heeft daarna een naheffingsaanslag opgelegd. Deze naheffingsaanslag heeft onder meer betrekking op de [auto 3] . Tegen de naheffingsaanslag is belanghebbende in bezwaar gekomen. In het beroep is alleen in geschil de naheffingsaanslag voor zover die ziet op de [auto 3] .

2.4.

Bij de uitspraak op bezwaar is de inspecteur uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 250.802, een historische Bpm van € 68.314 en een handelsinkoopwaarde van € 22.510.”.

In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast (het Hof zal de door de Rechtbank gehanteerde nummering vervolgen):

2.5.

In de naheffingsaanslag is een naheffing voor de [auto 1] van € 4.720 en een naheffing voor de [auto 2] van € 2.860 begrepen. Voor de [auto 1] is de Inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag uitgegaan van een handelswaarde van € 50.698.

2.6.

De naheffing voor de [auto 2] is bij uitspraak op bezwaar gesteld op nihil.

2.7.

De naheffing voor de [auto 1] is bij uitspraak op bezwaar verminderd tot € 3.682. Zoals vermeld onder 2.4 is de Inspecteur hierbij uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 22.510, waarbij hij is uitgegaan van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 70.000 en een waardevermindering in verband met schade van € 47.890.

2.8.

Voor zover in de onderhavige procedure relevant is het navolgende opgenomen in het taxatierapport:

“(…)

ALGEMENE INDRUK

Carrosserie: Redelijk

Interieur: Redelijk

Onderstel: Goed

Banden: Beschadigd

Transmissie: Beschadigd (…)

(…)

Geconstateerde schade

De door ons geconstateerde schade € 47.489,68 (incl. BTW) conform bijgevoegde audatex-calculatie.

Marktonderzoek

Ten behoeve van de bepaling van de waarde hebben wij een marktonderzoek ingesteld.

Daarbij hebben wij 9 vergelijkbare voertuigen gezien [Hof: hierna: referentievoertuigen].

De gemiddelde vraagprijs hiervan bedraagt € 70.000,00 (incl. BTW).

(…)”.

2.9.

In een bijlage behorende bij het taxatierapport zijn gegevens en vraagprijzen (€ 87.500, € 87.945, € 95.900, € 97.800, € 97.800, € 98.995, € 99.000, € 109.000 respectievelijk € 109.750) behorende bij de referentievoertuigen opgenomen.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag, zoals deze luidt na vermindering bij uitspraak op bezwaar, te hoog is vastgesteld.

3.2.

De onderhavige procedure ziet uitsluitend op de BPM-heffing voor de [auto 1] (hierna: de [auto 3] ), aangezien het gedeelte van de naheffingsaanslag dat ziet op de [auto 2] bij uitspraak op bezwaar is verminderd tot nihil (zie onder 2.6). Voorts is tussen partijen in hoger beroep, evenals in eerste aanleg, niet in geschil dat de handelsinkoopwaarde moet worden bepaald naar de staat van de [auto 3] op 18 maart 2014.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank behoudens de beslissing omtrent de proceskosten, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing