Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3848, 20/00001 tot en met 20/00003
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3848, 20/00001 tot en met 20/00003
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 31 december 2020
- Datum publicatie
- 5 februari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:3848
- Zaaknummer
- 20/00001 tot en met 20/00003
Inhoudsindicatie
Gelet op de (deels leesbare) poststempel acht het hof aannemelijk dat terpostbezorging voor het einde van de beroepstermijn heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat het hoger beroep ontvankelijk is. Het beroep van belanghebbende is terecht niet-ontvankelijk verklaard door de rechtbank wegens het ontbreken van gronden. Het hof acht niet aannemelijk dat belanghebbende de herstelverzuimbrieven niet heeft ontvangen. Met enkel het overleggen van de uitspraken op bezwaar, is niet aan het motiveringsvereiste voldaan. Hoger beroep ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 20/00001 tot en met 20/00003
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 8 november 2019, nummers BRE 17/7828, BRE 17/7830 en BRE 17/7831, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft de volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting (hierna: OB) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht en zijn bij beschikking boetes opgelegd.
Zaak |
Periode |
Nummer |
Heffing |
Boete |
Rente |
Dagtekening |
20/1 |
01-01-13 t/m 31-12-13 |
F013501 |
€ 1.985 |
€ 992 |
€ 241 |
26-01-17 |
20/2 |
01-01-14 t/m 31-12-14 |
F014501 |
€ 1.930 |
€ 965 |
€ 162 |
26-01-17 |
20/3 |
01-01-15 t/m 31-12-15 |
F015501 |
€ 2.608 |
€ 1.304 |
€ 115 |
26-01-17 |
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2020 via een beeld- en geluidsverbinding. Op de zitting zijn gehoord, namens belanghebbende, [A] , en namens de inspecteur, [inspecteur] .
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende heeft op 7 december 2017 drie afzonderlijke pro-forma beroepschriften ingediend tegen de uitspraken op bezwaar. Daarbij zijn de uitspraken op bezwaar met dagtekening 1 december 2017 gevoegd. Op die uitspraken staat – voor zover van belang – steeds het volgende vermeld:
“Inhoud van de beslissing
Geen vermindering
U heeft bij de Belastingdienst een bezwaarschrift ingediend tegen de naheffingsaanslag met het [Hof: aanslagnummer]. Onder verwijzing naar de brief d.d. 14 november 2017”
Bij brief van 8 december 2017 heeft de griffier van de rechtbank aan belanghebbende medegedeeld dat de beroepen zijn geregistreerd onder drie zaaknummers. Voor elk zaaknummer is een nota griffierecht van € 333 aan belanghebbende gestuurd. Dezelfde dag heeft de griffier van de rechtbank belanghebbende verzocht om binnen zes weken – onder andere – de gronden van haar beroep mede te delen. In de brief staat vermeld dat indien belanghebbende niet aan dit verzoek voldoet, de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren.
Op 13 december 2017 heeft belanghebbende verzocht om samenvoeging van de drie zaken, zodat slechts éénmaal het griffierecht van € 333 verschuldigd is.
De betalingsherinneringen voor het griffierecht zijn op 9 januari 2018 per aangetekende post verzonden naar het adres van belanghebbende.
Het verzoek van belanghebbende om samenvoeging is bij aangetekende brief van 26 januari 2018 door de rechtbank afgewezen, omdat belanghebbende de gronden van haar beroep niet heeft medegedeeld en de rechtbank niet kan beoordelen of sprake is van samenhang. Blijkens de Track & Trace is de brief van 26 januari 2018 op 27 januari 2018 op het door belanghebbende opgegeven adres bezorgd. In diezelfde Track & Trace staat onder “Handtekening voor ontvangst” de achternaam van de gemachtigde van belanghebbende (“ [A] ”), alsmede een handtekening.
De griffier van de rechtbank heeft belanghebbende op 30 januari 2018 een aangetekende brief gestuurd waarin zij wordt verzocht om binnen twee weken na de datum van verzending van de brief de in de brief van 8 december 2017 gevraagde stukken in te dienen. In de brief staat wederom vermeld dat indien van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren. Blijkens de Track & Trace is de brief van 30 januari 2018 op 1 februari 2018 op een PostNL-locatie afgeleverd en op 9 februari 2018 aldaar afgehaald. In diezelfde Track & Trace staat onder “Handtekening voor ontvangst” de naam van de gemachtigde van belanghebbende (“ [A] ”), alsmede een handtekening. Belanghebbende heeft niet op de brief van 30 januari 2018 gereageerd.
Bij brief van 19 juni 2018 heeft de griffier belanghebbende bericht dat de beoordeling of het niet-tijdig betalen van het griffierecht betekent dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn wordt aangehouden totdat meer duidelijkheid bestaat in hoeverre samenhang bestaat tussen de drie zaken. De brief vermeldt dat de rechter die de zaken zal behandelen zal beoordelen of de beroepen met zaaknummers BRE 17/7828 en BRE 17/7830 al dan niet ontvankelijk zijn in verband met de niet-tijdige betaling van het griffierecht. De inspecteur zal daarom door de griffier worden verzocht om zich in alle drie de zaken te verweren en de op de zaken betrekking hebbende stukken te overleggen.
De rechtbank heeft op 26 juni 2018 een verweerschrift en de op de zaken betrekking hebbende stukken van de inspecteur ontvangen. Deze stukken zijn op 9 juli 2018 in afschrift aan belanghebbende gezonden.
Tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoort een brief van de inspecteur met dagtekening 14 november 2017 betreffende de uitspraken op bezwaar. In deze brief staat – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“U heeft de ingediende bezwaren tot op heden niet gemotiveerd. Ik verklaar de ingediende bezwaren dan ook niet ontvankelijk en wel op grond van artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht”
De rechtbank heeft belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in haar beroepen, omdat de beroepschriften geen gronden bevatten en er aldus sprake is van een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de rechtbank belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in beroep en zo nee, of de inspecteur belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in bezwaar.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de inspecteur bevestigend.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en terugwijzing van de zaak naar de inspecteur.
De inspecteur concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep en subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.