Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3849, 20/00014
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3849, 20/00014
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 31 december 2020
- Datum publicatie
- 5 februari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:3849
- Zaaknummer
- 20/00014
Inhoudsindicatie
Schending hoorplicht.
Belanghebbende stelt dat sprake is van schending van de hoorplicht. Hierbij wordt een beroep gedaan op 6:22 Algemene wet bestuursrecht omdat er volgens belanghebbende verschil bestaat over de van belang zijnde feiten en waardering. Het hof is van oordeel dat ondanks dat er geen formeel hoorgesprek heeft plaatsgevonden, belanghebbende voldoende in de gelegenheid is gesteld om in een gesprek met de Inspecteur zijn standpunt te onderbouwen. Derhalve kan schending van de hoorplicht gepasseerd worden, nu belanghebbende niet is benadeeld. Hoger beroep ongegrond. Bevestiging uitspraak Rechtbank.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 20/00014
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 22 november 2019, nummer BRE 19/2292, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] H.27.01 over het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een verzamelinkomen van € 1.313.999 (hierna: de navorderingsaanslag).
De inspecteur heeft het bezwaar tegen de navorderingsaanslag niet-ontvankelijk verklaart. Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 131.
De zitting heeft plaatsgehad op 19 juni 2020 te ‘s-Hertogenbosch door middel van een videoverbinding. Aan die zitting hebben deelgenomen de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , alsmede, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Aan belanghebbende is met dagtekening 23 december 2017 de navorderingsaanslag opgelegd. Deze aanslag is op 19 december 2017 aangeboden aan PostNL voor verzending aan belanghebbende.
Op 7 mei 2018 stuurt belanghebbende een email aan de inspecteur. In deze email stelt belanghebbende dat hij bij brief van 4 december 2017 bezwaar heeft gemaakt tegen de opgelegde navorderingsaanslag.
Op 28 mei 2018 stuurt de inspecteur een brief aan belanghebbende. In deze brief meldt de inspecteur dat in de systemen van de Belastingdienst tot 7 mei 2018 geen bezwaarschrift is opgenomen en worden belanghebbende drie weken gegeven om aannemelijk te maken dat er tijdig een bezwaarschrift is ingediend.
Op 22 juni 2018 heeft belanghebbende telefonisch gesproken met de inspecteur en laten weten dat hij op 25 juni 2018 zal reageren op de brief van 28 mei 2018.
Op 26 juni 2018 heeft belanghebbende per e-mail gereageerd. Bij deze e-mail is een brief gevoegd met dagtekening 25 juni 2018. In deze brief wordt nogmaals gesteld dat belanghebbende op 4 december 2017 een bezwaarschrift heeft gericht aan de Belastingdienst te Rotterdam en tevens wordt gesteld dat hij dit bezwaarschrift op dezelfde datum ter post heeft bezorgd. Ook heeft hij het via e-mail ingediende bezwaar van 7 mei 2018 nader gemotiveerd.
In een brief van 11 juli 2018 stelt de inspecteur dat de Belastingdienst te maken heeft met een op 7 mei 2018 uitsluitend via e-mail ingediend bezwaarschrift, terwijl via e-mail geen bezwaar kan worden gemaakt. In deze brief wordt belanghebbende de gelegenheid gegeven om het vormverzuim binnen drie weken te herstellen zodat het via email ingediende bezwaar alsnog in behandeling kan worden genomen. Tevens geeft de inspecteur belanghebbende en zijn echtgenote opnieuw de gelegenheid om aannemelijk te maken dat er tijdig een bezwaarschrift is ingediend.
Op 1 maart 2019 stuurt de gemachtigde van belanghebbende een brief aan de inspecteur, waarin hij verzoekt om ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslag. In de brief verzoekt de gemachtigde namens belanghebbende en zijn echtgenote tevens om verdere invorderingsmaatregelen op te schorten en wordt een beroep gedaan op de brief van 11 juli 2018. Tenslotte stelt de gemachtigde dat de hoorplicht is geschonden. Ter onderbouwing van de bezwaren stuurt de gemachtigde de duplicaten van de navorderingsaanslagen 2012 en een kopie van een dwangbevel op naam van [A BV] van 13 november 2015 mee.
Op 11 april 2019 heeft de inspecteur uitspraak op het bezwaar gedaan. Hierin heeft de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Eveneens op 11 april 2019 heeft de inspecteur in een separate brief beslist op het verzoek om ambtshalve vermindering, waarbij dit verzoek is afgewezen.
3 Geschil en conclusies van partijen
In hoger beroep is het geschil beperkt tot het antwoord op de vraag of de hoorplicht is geschonden.
Belanghebbende concludeert tot terugverwijzing naar de inspecteur. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.