Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-02-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:389, 19/00018 tot en met 19/00020

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-02-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:389, 19/00018 tot en met 19/00020

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
6 februari 2020
Datum publicatie
11 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:389
Zaaknummer
19/00018 tot en met 19/00020
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024]

Inhoudsindicatie

Wet IB 2001. Art. 4.53 en 2.11a. Verrekening belastingkorting

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 19/00018 tot en met 19/00020

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland‑West‑Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 30 november 2018, nummer BRE 17/6589 tot en met 17/6591 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2012 en 2013 verminderingsbeschikingen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) gegeven, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning voor die jaren is vastgesteld op nihil. Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.110. De verminderingsbeschikkingen en de aanslag zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken op bezwaar van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover dat ziet op het jaar 2014, de bijbehorende uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag IB/PVV verminderd tot een bedrag van € 3.856. De Rechtbank heeft gelast dat het betaalde griffierecht wordt vergoed door de Inspecteur. De Rechtbank heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

De griffier heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 128.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2020 in ’s‑Hertogenbosch. Namens de Inspecteur zijn [inspecteur 1] en [inspecteur 2] verschenen. Belanghebbende is niet verschenen.

De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij brief van 4 december 2019, heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief, met nummer [nummer] , is aangetekend verzonden naar het door belanghebbende opgegeven adres. Tot de gedingstukken behoort een kopie van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs. Hieruit volgt dat de uitnodiging voor de zitting op 5 december 2019 op het door belanghebbende opgegeven adres is afgeleverd.

1.5.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende hield tot 2009 alle aandelen in [A] (de vennootschap). Dit belang kwalificeerde voor hem als een aanmerkelijk belang in de zin van artikel 4.6 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB). Hij had aan de vennootschap een bedrag van € 64.000 geleend. De vennootschap is failliet gegaan en in de loop van 2010 ontbonden. Het uitgeleende bedrag heeft belanghebbende niet terugbetaald gekregen.

2.2.

Bij uitspraak van 23 juli 2015 heeft het Hof beslist dat het verlies op de lening niet als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking kan worden genomen en daarbij overwogen dat het kan leiden tot een verlies uit aanmerkelijk belang bij ontbinding van de vennootschap.1 Belanghebbende heeft daarna verzocht om in 2010 een verlies uit aanmerkelijk belang van € 64.000 in aanmerking te nemen. Aan dit verzoek is de Inspecteur tegemoetgekomen.

2.3.

Belanghebbende heeft bij brief van 1 augustus 2018 verzocht om omzetting van het verlies uit aanmerkelijk belang in een belastingkorting (€ 16.000) en om verrekening van die belastingkorting vanaf het belastingjaar 2012. Aan dit verzoek is de Inspecteur tegemoetgekomen door de belastbare inkomens uit werk en woning bij verminderingsbeschikkingen 2012 (met € 5.211) en 2013 (met € 8.544) tot nihil te verminderen.

2.4.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikkingen omdat de verrekening van de belastingkorting leidt tot navorderingsaanslagen IB/PVV bij zijn echtgenote over de jaren 2012 en 2013. Zijn echtgenote had over deze jaren geen inkomen en had reeds de algemene heffingskorting uitbetaald gekregen. Daarnaast heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2014, aangezien daarin de resterende belastingkorting niet is verrekend. De Inspecteur heeft alle bezwaren afgewezen.

2.5.

In beroep heeft de Inspecteur onderkend dat na verrekening van de belastingkorting over het jaar 2013 nog een belastingkorting resteert van € 2.245 die bij de aanslagregeling over het jaar 2014 en de uitspraak op bezwaar ten onrechte niet in aanmerking is genomen. De Rechtbank heeft als gevolg daarvan de aanslag IB/PVV 2014 verminderd.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In hoger beroep is - net als bij de Rechtbank - in geschil het antwoord op de vraag of de belastingkorting op de juiste wijze is verrekend.

3.2.

Belanghebbende heeft zich - net als bij de Rechtbank - op het standpunt gesteld dat de belastingkorting over een te korte periode is verrekend. Als gevolg hiervan daalt de belastingheffing over zijn inkomen zodanig dat zijn echtgenote de aan haar uitbetaalde heffingskorting dient terug te betalen. Belanghebbende is van mening dat de verrekening van de belastingkorting zodanig moet worden uitgesmeerd dat de belastingheffing over zijn inkomen geen althans zo min mogelijk nadelige gevolgen heeft voor zijn echtgenote. Hem zou zijn toegezegd dat de verrekening over een periode van (minimaal) vijf jaren zou plaatsvinden.

3.3.

De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de belastingkorting na de uitspraak van de Rechtbank op juiste wijze is verrekend. Van een toezegging is hem niets bekend.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar, van de verminderingsbeschikkingen 2012 en 2013 en van de aanslag IB/PVV 2014 en tot vaststelling van die verminderingsbeschikkingen respectievelijk de aanslag op een voor hem zo gunstig mogelijke wijze. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing