Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-02-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:393, 19/00084 en 19/00085

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-02-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:393, 19/00084 en 19/00085

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
6 februari 2020
Datum publicatie
11 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:393
Formele relaties
Zaaknummer
19/00084 en 19/00085

Inhoudsindicatie

Ontvankelijkheid beroep. De informatiebeschikkingen zijn bekendgemaakt door toezending aan de gesteld gemachtigde. De rechtbank heeft het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 19/00084 en 19/00085

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 21 december 2018, nummers BRE 18/2394 en 18/2395, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde informatiebeschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn op grond van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) informatiebeschikkingen gegeven met dagtekening 2 december 2015 ter zake van de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) met betrekking tot de jaren 2011 en 2012 (hierna samen: de informatiebeschikkingen).

1.2.

Na door [A] tegen de informatiebeschikkingen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 128. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 3 oktober 2019 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, als gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en

[inspecteur 2] .

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met de uitspraak aan partijen is verzonden.

2 Feiten

2.1.

De Inspecteur heeft op 10 februari 2015 een vragenbrief gestuurd naar [A] (hierna: [A] ) van [A] Advocatuur. In antwoord daarop heeft [A] de Inspecteur bij brief van 17 maart 2015 meegedeeld dat belanghebbende geen cliënt is van hem.

2.2.

[A] heeft bij brief van 13 januari 2016, door de Inspecteur ontvangen op

14 januari 2016, op briefpapier van [A] advocatuur bezwaar gemaakt tegen de op

2 december 2015 aan belanghebbende zelf verzonden informatiebeschikkingen in verband met de heffing van IB/PVV voor de jaren 2011 en 2012. In deze brief schrijft [A] :

“Tot mij hebben zich gewend (…), alsmede [belanghebbende] , met het verzoek om namens hen u in te lichten als volgt. Cliënten wensen dat ik namens hen bezwaar aanteken tegen (…)”

2.3.

De Inspecteur heeft, wegens de onder 2.1 genoemde brief van 17 maart 2015, aan [A] op 15 januari 2016, 18 februari 2016 en 24 maart 2016 schriftelijk verzocht om een schriftelijke machtiging. In de laatste brief heeft de Inspecteur tevens meegedeeld dat bij het niet overleggen van de machtiging de bezwaren niet-ontvankelijk zouden worden verklaard. Er is geen machtiging overgelegd.

2.4.

Bij uitspraken op bezwaar van 6 april 2016 heeft de Inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van een machtiging. Het geschrift waarin de

uitspraken op bezwaar zijn opgenomen, vermeldt als toezendadres het adres van [A] ,

zoals vermeld in het bezwaarschrift. [A] heeft ter zitting van de Rechtbank verklaard dat hij de uitspraken op bezwaar op of omstreeks 6 april 2016 ontvangen heeft.

2.5.

Bij brief van 20 september 2017, gericht aan belanghebbende op zijn adres in

[woonplaats] , heeft de Inspecteur aangekondigd navorderingsaanslagen IB/PVV voor de

jaren 2011 en 2012 op te zullen leggen. In die brief is belanghebbende gewezen op de

omkering van de bewijslast in verband met de onherroepelijk geworden

informatiebeschikkingen. Op 25 november 2017 heeft de Inspecteur de

navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2011 en 2012 opgelegd. Hiertegen heeft [A]

, die op dat moment de gemachtigde van belanghebbende was, bij brief van 11 december 2017 bezwaar gemaakt. Die brief is op 12 december 2017 bij de Inspecteur binnengekomen. Op 5 april 2018 heeft de gemachtigde van belanghebbende de gronden van dat bezwaar verder aangevuld.

2.6.

Op 17 april 2018 heeft de Inspecteur de aanvullende gronden van 5 april 2018 als

beroepschrift aan de Rechtbank doorgezonden, omdat uit dit geschrift bleek dat het bezwaar

van 11 december 2017 ook was gericht tegen de informatiebeschikkingen voor de IB/PVV

voor de jaren 2011 en 2012. De Rechtbank heeft het bezwaar van 11 december 2017 als een op 12 december 2017 ingediend beroep aangemerkt.

2.7.

In het verweerschrift bij de Rechtbank is het volgende opgenomen:

“Op 12 april 2016 (kort nadat de uitspraak op bezwaar aan de gesteld

gemachtigde is verzonden) vindt op het belastingkantoor in [plaats] een

gesprek plaats tussen de controlerend ambtenaren en belanghebbende in

persoon. Belanghebbende heeft daarbij uitdrukkelijk te kennen gegeven dat de

gesteld gemachtigde niet door hem gemachtigd is om namens hem

rechtsmiddelen aan te wenden.”

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende meent van niet, de Inspecteur heeft de tegenovergestelde mening.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ontvankelijkheid van het beroep bij de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing