Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4055, 19/00275
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4055, 19/00275
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 31 december 2020
- Datum publicatie
- 15 januari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:4055
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2019:1878, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1301, Niet ontvankelijk
- Zaaknummer
- 19/00275
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag MRB met boete. Diverse onderwerpen (met veelal beroep op Unierecht): naheffingsaanslag in strijd met het Unierecht, onbevoegdelijke uitleg door de rechtbank, verplichting tot stellen prejudiciële vragen, vergoeding werkelijke proceskosten, schending verdedigingsbeginsel, overschrijding redelijke termijn van berechting, beslissing immateriële schadevergoeding door andere rechters, wettelijke rente over vergoeding proceskosten en griffierecht, heffing griffierecht in strijd met Unierecht.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 19/00275
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 11 april 2019, nummer BRE 17/5930 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) over de periode 3 september 2013 tot en met 24 november 2016 opgelegd. Tevens is bij beschikking een verzuimboete opgelegd.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De griffier van de rechtbank heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De rechtbank heeft het beroep ten dele gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De griffier van het hof heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 128. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. De griffier heeft deze stukken doorgestuurd naar de inspecteur.
Belanghebbende heeft op 14 september 2020 de wraking verzocht van de drie behandelend raadsheren. Bij uitspraak van 30 september 2020 heeft de wrakingskamer van het hof het verzoek om wraking niet-ontvankelijk verklaard (registratienummer 200.283.300/01).
Op 30 oktober 2020 is bij het hof een faxbericht van belanghebbende binnengekomen waarin wordt verzocht om het onderzoek ter zitting van 12 november 2020 uit te stellen tot een nader vast te stellen datum. Het hof heeft het verzoek op de hierna onder 4.2 vermelde gronden afgewezen.
In hetzelfde faxbericht van 30 oktober 2020 heeft belanghebbende wederom de wraking verzocht van de drie behandelend raadsheren. Het hof heeft dit wrakingsverzoek op de hierna onder 4.4 vermelde gronden niet in behandeling genomen.
Belanghebbende heeft vóór de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de inspecteur. De pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.
De zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2020 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen en gehoord [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [A] en [B] , alsmede, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
De inspecteur heeft tijdens de zitting, zonder bezwaar van de andere partij, een document overgelegd dat ziet op de uitbetaling van de in deze zaak door de rechtbank uitgesproken proceskostenvergoeding en de terugbetaling van het griffierecht.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende staat sinds [geboortedatum] 1959 (de geboortedatum van belanghebbende) onafgebroken op een Nederlands adres ingeschreven in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP), met als meest recente adres [adres] in [woonplaats] .
Tijdens een controle is op 24 november 2016, omstreeks 15:51 uur, op de [straat] in [woonplaats] door de politie geconstateerd dat belanghebbende met een personenauto met het Duitse kenteken [kenteken] (hierna: de auto) gebruik heeft gemaakt van de weg in Nederland. Voor de auto was geen MRB betaald.
Met dagtekening 8 maart 2017 is aan belanghebbende de vooraankondiging naheffingsaanslag/boetebeschikking motorrijtuigenbelasting verzonden. De vooraankondiging is verzonden naar het adres waar belanghebbende volgens de BRP op het moment van versturen woonachtig was ( [adres] , [postcode] , [woonplaats] ).
Belanghebbende heeft niet op de vooraankondiging gereageerd.
Vervolgens heeft de inspecteur met dagtekening 18 april 2017 de onderhavige naheffingsaanslag en boetebeschikking opgelegd. De naheffingsaanslag is opgelegd over de periode 3 september 2013 tot en met 24 november 2016. De nageheven belasting bedraagt € 2.951 en de verzuimboete bedraagt (eveneens) € 2.951.
Op 24 juli 2017 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden tussen de inspecteur, belanghebbende en de gemachtigde van belanghebbende.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de boetebeschikking, de uitspraak op bezwaar tegen de boetebeschikking vernietigd, de opgelegde boete verminderd naar € 475, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.532 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan deze vergoedt. Het beroep tegen de naheffingsaanslag is ongegrond verklaard.
De inspecteur heeft tijdens de zitting bij het hof een uitdraai uit het betalingssysteem overgelegd waarop staat aangegeven dat de ontvanger de te betalen proceskostenvergoeding van € 1.532 en het terug te betalen griffierecht van € 46 op 2 mei 2019 heeft verrekend met openstaande belastingschulden van belanghebbende.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Is de naheffingsaanslag in strijd met het Unierecht opgelegd?
-
Heeft de rechtbank onbevoegdelijk uitleg gegeven aan het Unierecht?
-
Is de nationale (hoger beroeps)rechter gehouden om prejudiciële vragen voor te leggen aan de Unierechter?
-
Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de werkelijke proceskosten?
-
Is het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel geschonden?
-
Heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding en een hogere boetevermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn?
-
Dient de beslissing op het verzoek om immateriële schadevergoeding worden genomen door andere rechters dan degenen die over de hoofdzaak beslissen?
-
Heeft de inspecteur de toegekende vergoeding van het griffierecht en de proceskosten niet (tijdig) betaald?
-
Is de heffing van griffierecht strijdig met artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest)?
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.
De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.