Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4062, 20/00120

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4062, 20/00120

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
31 december 2020
Datum publicatie
5 februari 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:4062
Zaaknummer
20/00120

Inhoudsindicatie

De aanslag IB/PVV 2012 is door de inspecteur naar het juiste bedrag vastgesteld. Ter zake van de ontnemingsvordering zijn in 2012, noch in andere jaren, betalingen verricht, zodat de inspecteur bij de vaststelling van het belastbare inkomen uit werk en woning in 2012 terecht geen rekening gehouden heeft met de betaling van de ontnemingsvordering (in de vorm van verrekenbare verliezen).

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 20/00120

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 20 december 2019, nummer BRE 18/315, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2012 (hierna: IB/PVV 2012) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.

1.3.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingesteld.

1.6.

De zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2020 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.7.

Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan en van een bijlage overgelegd aan het hof en aan de inspecteur.

1.8.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende dreef sinds juni 1997 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. In 2004 is de onderneming ingebracht in [bedrijf] BV. De activiteiten bestaan voornamelijk uit de in- en verkoop van tweedehands auto’s en daarnaast uit onder andere het verrichten van onderhoud en reparaties aan auto’s.

2.2.

Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV en omzetbelasting over de jaren 1997 tot en met 2004. Het onderzoek is aangevangen in april 2001 en afgerond in mei 2006.

2.3.

Op 12 juni 2003 is een strafrechtelijk onderzoek jegens belanghebbende

ingesteld. Naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch belanghebbende bij arrest van 4 juni 2008 veroordeeld wegens (gewoonte)witwassen, valsheid in geschrifte en overtreding van de Wet inzake de wisselkantoren.1

2.4.

Bij vonnis van 30 juli 2013 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een ontnemingsvordering uitgesproken van € 1.605.628.2 In hoger beroep heeft Hof den Bosch op 1 mei 2019 het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 1.585.472 en de ontnemingsvordering verminderd tot € 1.575.472.3 Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Dit cassatieberoep is nog in behandeling. Belanghebbende heeft in 2012 ter zake van de ontnemingsvordering geen bedragen voldaan.

2.5.

Naar aanleiding van de uitkomsten van het bij belanghebbende ingestelde

boekenonderzoek en het strafrechtelijk onderzoek zijn aan belanghebbende voor de jaren

2000 tot en met 2004 (navorderings)aanslagen IB/PVV opgelegd. In hoger beroep heeft Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 augustus 2016 de belastbare inkomens uit werk en woning voor 2000 vastgesteld op ƒ 861.012 (€ 390.710), voor 2001 op € 737.520, voor 2002 op € 623.740, voor 2003 op € 1.299.820 en voor 2004 op € 70.604.4 De betreffende aanslagen staan onherroepelijk vast na een ongegrond verklaard cassatieberoep.5

Belanghebbende heeft op 31 augustus 2017 aan Gerechtshof Arnhem-Leeuwaarden verzocht om herziening van de uitspraken van 9 augustus 2016. Het hof heeft dit verzoek op 31 juli 2018 afgewezen.6 De Hoge Raad heeft het hiertegen gerichte cassatieberoep met toepassing van artikel 81 RO ongegrond verklaard.7

2.6.

Op 30 april 2014 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV 2012 ingediend. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 19.345. De definitieve aanslag is met dagtekening 27 februari 2015 overeenkomstig de aangifte vastgesteld.

2.7.

Voor het verdere verloop van de procedure verwijst het hof naar wat vermeld is onder 1.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of het belastbare inkomen uit werk en woning juist is vastgesteld.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vermindering van de aanslag tot naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing