Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4107, 18/00672
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4107, 18/00672
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 31 december 2020
- Datum publicatie
- 9 februari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:4107
- Zaaknummer
- 18/00672
Inhoudsindicatie
BPM. Gemachtigde geweigerd wegens beledigend taalgebruik. Geen recht op teruggaaf bij export auto.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 18/00672
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 2 november 2018, nummer BRE 17/2057 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft verzocht om teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) in verband met uitvoer van een personenauto. De inspecteur heeft bij beschikking beslist dat het verzoek niet-ontvankelijk is.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De griffier van de rechtbank heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 168. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De griffier van het hof heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 259. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op 13 december 2019 heeft een regiezitting plaatsgevonden in ’s-Hertogenbosch (hierna: de regiezitting). Daar zijn verschenen [gemachtigde] (hierna: [gemachtigde] ), als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur] . Op de regiezitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaak en een aantal andere zaken.
Van de regiezitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is verzonden.
Naar aanleiding van de uitnodiging voor de zitting van 4 september 2020 heeft [gemachtigde] bij brief van 22 juni 2020 een verzoek tot wraking van de behandelende raadsheren ingediend. Dit verzoek is op 27 augustus 2020 door de wrakingskamer afgewezen (registratienummer 200.279.971/01).
Naar aanleiding van de door [gemachtigde] ingediende pleitnota voor de op 4 september 2020 geplande zitting heeft het hof [gemachtigde] , bij tussenuitspraak van 31 augustus 20201, geweigerd om nog langer bijstand te verlenen in de onderhavige zaak dan wel belanghebbende te vertegenwoordigen en heeft belanghebbende de gelegenheid gekregen om binnen vier weken een andere gemachtigde aan te wijzen (hierna: de tussenuitspraak). De op 4 september 2020 geplande zitting is vervolgens uitgesteld. Belanghebbende heeft geen nieuwe gemachtigde aangewezen.
Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Het hof heeft partijen bij brief van 5 oktober 2020 gewezen op hun recht om ter zitting te worden gehoord, met de mededeling dat indien partijen van dit recht gebruik willen maken, zij dat binnen twee weken schriftelijk kenbaar dienen te maken. Geen van partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord.
Het hof heeft partijen schriftelijk medegedeeld dat het onderzoek op 30 november 2020 is gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende exploiteert een autohandel. In dat kader exporteert hij incidenteel auto’s.
Op 23 augustus 2016 heeft belanghebbende een auto, Renault Master, met kenteken [kenteken] (hierna: de auto), geëxporteerd. Belanghebbende stond tot die datum als houder van de auto in het kentekenregister geregistreerd. Op 25 november 2016 is de auto in Duitsland geregistreerd.
Met dagtekening 30 november 2016 heeft belanghebbende verzocht om teruggaaf BPM op grond van artikel 14a Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM). Hij verzoekt om een teruggaaf van € 1.342. Het verzoek om teruggaaf BPM is op 2 december 2016 door de inspecteur ontvangen.
De inspecteur heeft bij voor bezwaar vatbare beschikking van 28 december 2016 laten weten dat hij het verzoek om teruggaaf BPM niet-ontvankelijk verklaart, omdat het verzoek buiten de 13-wekentermijn is gedaan.2 De inspecteur heeft het verzoek vervolgens aangemerkt als een ambtshalve verzoek om teruggaaf BPM.
Belanghebbende heeft bij brief van 6 februari 2017 bezwaar gemaakt tegen de beschikking. In de brief verzoekt belanghebbende om te worden gehoord.
De inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak van 21 maart 2017 kennelijk ongegrond verklaard. De inspecteur vermeldt in de uitspraak op bezwaar dat hij belanghebbende niet in de gelegenheid heeft gesteld om zijn bezwaar tijdens een hoorgesprek nader toe te lichten, omdat het bezwaar op grond van artikel 7:3 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kennelijk ongegrond is.
De rechtbank heeft het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen
-
Heeft belanghebbende recht op teruggaaf van BPM?
-
Zijn de hoorplicht en het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel geschonden?
-
Bestaat recht op een rentevergoeding over de teruggaaf van BPM?
-
Is van belanghebbende terecht respectievelijk naar het juiste bedrag griffierecht geheven?
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak van de inspecteur en tot een teruggaaf van BPM.
De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.