Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4109, 18/00677

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4109, 18/00677

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
31 december 2020
Datum publicatie
9 februari 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:4109
Zaaknummer
18/00677

Inhoudsindicatie

BPM. Gemachtigde geweigerd wegens beledigend taalgebruik. Hof verlengt de redelijke termijn voor behandeling met periode dat zitting moest worden uitgesteld wegens de weigeringsbeslissing gemachtigde.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 18/00677

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 2 november 2018, nummer BRE 17/3301 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) op aangifte voldaan.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.

1.3.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

De inspecteur heeft op een later tijdstip een afwijzende dwangsombeschikking afgegeven.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De griffier van de rechtbank heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 168. De inspecteur heeft het tegen de dwangsombeschikking ingediende bezwaar doorgezonden naar de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De griffier van het hof heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 253. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Op 13 december 2019 heeft een regiezitting plaatsgevonden in ’s-Hertogenbosch (hierna: de regiezitting). Daar zijn verschenen [gemachtigde] (hierna: [gemachtigde] ), als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur] . Op de regiezitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaak en een aantal andere zaken.

1.8.

Van de regiezitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is verzonden.

1.9.

Naar aanleiding van de uitnodiging voor de zitting van 4 september 2020 heeft [gemachtigde] bij brief van 22 juni 2020 een verzoek tot wraking van de behandelende raadsheren ingediend. Dit verzoek is op 27 augustus 2020 door de wrakingskamer afgewezen (registratienummer 200.279.971/01).

1.10.

Naar aanleiding van de door [gemachtigde] ingediende pleitnota voor de op 4 september 2020 geplande zitting heeft het hof [gemachtigde] , bij tussenuitspraak van 31 augustus 20201, geweigerd om nog langer bijstand te verlenen in de onderhavige zaak dan wel belanghebbende te vertegenwoordigen en heeft belanghebbende de gelegenheid gekregen om binnen vier weken een andere gemachtigde aan te wijzen (hierna: de tussenuitspraak). De op 4 september 2020 geplande zitting is vervolgens uitgesteld. Belanghebbende heeft geen nieuwe gemachtigde aangewezen.

1.11.

Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Het hof heeft partijen bij brief van 5 oktober 2020 gewezen op hun recht om ter zitting te worden gehoord, met de mededeling dat indien partijen van dit recht gebruik willen maken, zij dat binnen twee weken schriftelijk kenbaar dienen te maken. Geen van partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord.

1.12.

Het hof heeft partijen schriftelijk medegedeeld dat het onderzoek op 30 november 2020 is gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 8 mei 2014 aangifte BPM gedaan voor de registratie van een ingevoerde auto, een Audi A8 met VIN eindigend op [nummer] (hierna: de auto). De auto heeft als datum eerste toelating 25 maart 2010.

2.2.

Het aangiftebiljet vermeldt een te betalen bedrag van € 4.032 en dit bedrag is door belanghebbende voldaan.

2.3.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte, onder vermelding dat bij de aangifte zou zijn uitgegaan van de koerslijst XRAY van een BTW-auto in plaats van een marge-auto.

2.4.

Op 30 september 2014 heeft de inspecteur [gemachtigde] het volgende bericht:

“Bij de Belastingdienst, kantoor Roosendaal zijn onderstaande bezwaarschriften in behandeling met betrekking tot het al dan niet aanmerken van onderwerpelijke voertuigen bij het vaststellen van de handelsinkoopwaarde als BTW auto’s.

In eerdere gesprekken met de heer [A] van kantoor Emmen en ook heden na het hoorgesprek in een aantal andere zaken, heeft u verzocht de behandeling van de dossiers met betrekking tot dit geschil aan te houden tot het moment dat over deze kwestie uitspraak is gedaan in cassatie. Ik kan hiermee instemmen voor zover het betreft onderstaande dossiers:

(...)”

In het overzicht wordt de zaak van belanghebbende vermeld.

2.5.

Over de kwestie BTW-marge heeft de Hoge Raad op 27 januari 20172 beslist.

2.6.

Bij brief met dagtekening 24 februari 2017 heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld voor het niet nemen van een uitspraak op bezwaar. Op die ingebrekestelling staat een ontvangststempel van 6 maart 2017. Via e-mail van 24 februari 2017 is deze ingebrekestelling eveneens naar de inspecteur gestuurd.

2.7.

De inspecteur heeft op 21 maart 2017 uitspraak op bezwaar gedaan zonder belanghebbende in bezwaar te hebben gehoord. Het bezwaar is ongegrond verklaard, omdat gebleken was dat bij de aangifte al was uitgegaan van de koerslijst XRAY van een marge-auto.

2.8.

De inspecteur heeft bij beschikking van 29 juni 2017 het verzoek om toekenning van een dwangsom afgewezen. Het daartegen door belanghebbende ingediende bezwaarschrift is door de inspecteur doorgezonden naar de rechtbank en door de rechtbank – bij wijze van prorogatie – gelijktijdig behandeld met de hoofdzaak.

2.9.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, een teruggaaf van de op aangifte voldane BPM van € 31 verleend, vastgesteld dat de inspecteur een dwangsom van € 20 heeft verbeurd wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van € 1.251 en gelast dat de inspecteur het griffierecht van € 168 aan belanghebbende vergoedt.

2.10.

Op 19 november 2018 heeft de inspecteur de bedragen van € 1.251, € 168 en € 21 (dwangsom) voldaan.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Is de hoorplicht in bezwaar geschonden?

  2. Heeft belanghebbende recht op een rentevergoeding in verband met de teruggave van BPM?

  3. Heeft belanghebbende recht op een hogere dwangsom?

  4. Heeft de rechtbank het verzoek om een immateriële schadevergoeding terecht afgewezen?

  5. Dient de beslissing op het verzoek om immateriële schadevergoeding worden genomen door andere rechters dan degenen die over de hoofdzaak beslissen?

  6. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van rente over het griffierecht?

  7. Is van belanghebbende terecht respectievelijk naar het juiste bedrag griffierecht geheven?

  8. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van werkelijke proceskosten?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, volledige schadeloosstelling en een toekennen van een hogere dwangsom.

3.3.

De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing