Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4147, 19/00617
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4147, 19/00617
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 31 december 2020
- Datum publicatie
- 9 februari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:4147
- Zaaknummer
- 19/00617
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag OB met boetebeschikking
Belanghebbende is een vennootschap waarin voorheen een notarispraktijk werd uitgeoefend. Na beëindiging van de notarisactiviteiten is beoogd het bedrijfspand met een optie belaste verhuur tegen vergoeding te verhuren. In afwachting van een huurder bestonden de activiteiten van belanghebbende uit beleggen van vermogen. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag OB met boetebeschikking opgelegd omdat belanghebbende, volgens de inspecteur, had moeten weten dat er geen vooraftrek mogelijk was. Het Hof oordeelt dat belanghebbende wel recht heeft op vooraftrek.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 19/00617
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst
hierna: de inspecteur
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant (hierna: de rechtbank) van 18 september 2019, nummer AWB 19/328, in het geding tussen
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats]
hierna: belanghebbende,
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht en bij beschikking een boete opgelegd.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt,
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
De inspecteur heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota ingediend. Dit stuk is doorgestuurd naar de inspecteur.
De zitting heeft plaatsgehad op 24 september 2020 te ‘s-Hertogenbosch door middel van een videoverbinding. Aan die zitting hebben deelgenomen de gemachtigde van belanghebbende, de heer [gemachtigde] , alsmede, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende is geregistreerd als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) en is de rechtspersoon waarbinnen notaris [notaris] (hierna: [notaris] ) tot 1 januari 2004 zijn praktijk uitoefende. Na het beëindigen van de notarispraktijk heeft belanghebbende het bedrijfspand met een optie belaste verhuur tegen vergoeding verhuurd.
Bij brief van 25 februari 2015 heeft de inspecteur vragen gesteld aan belanghebbende over de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken in de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014. Bij controle van de aangiften was namelijk geconstateerd dat belanghebbende al geruime tijd geen omzet meer op aangifte had verantwoord.
Bij brief van 14 maart 2015 heeft [notaris] namens belanghebbende onder meer het volgende aan de inspecteur geantwoord:
“(...) Sedertdien poogt [belanghebbende] B.V. het pand aan [adres] te [vestigingsplaats] weer als kantoor te verhuren. Tot nu toe vergeefs. De verhuurmarkt voor bedrijfspanden in [vestigingsplaats] is wegens de grote leegstand uitzonderlijk slecht. Dit verklaart waarom omzetgegevens over de periode sedert half oktober 2012 ontbreken. In afwachting van een nieuwe huurder behelzen de huidige bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] B.V. het beheer van het belegd vermogen ( [A] en [B] ) van [belanghebbende] B.V., waaronder begrepen de pensioenvoorziening, het onderhoud en de lasten van het kantoorpand, de loonadministratie en de aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting.”
Bij de brief heeft belanghebbende onder meer een kopie van tien inkoopfacturen gevoegd die zijn uitgereikt in 2014. Een van deze facturen is uitgereikt door [A] , met een bedrag aan omzetbelasting van € 1.054.
Bij brief van 31 maart 2015 heeft de inspecteur onder meer het volgende aan belanghebbende bericht:
“Naar aanleiding van ons onderzoek bij uw onderneming waarbij enkel voorbelasting wordt geclaimd, heb ik u gevraagd om toezending van facturen en een omschrijving van de bedrijfsactiviteiten om te beoordelen of deze aftrek in uw geval terecht is geweest.
Op basis van de door u verstrekte informatie blijkt dat de geclaimde voorbelasting terecht is. Ik dank u voor uw medewerking.
Ik maak u er op attent dat ik deze beslissing heb genomen op basis van de door u verstrekte informatie.
Mocht die informatie achteraf niet juist of niet volledig zijn geweest, dan behoud ik mij het recht om tot een andere beslissing te komen.”
Op 23 juli 2015 heeft de adviseur van belanghebbende een suppletie ingediend over het jaar 2014. Zoals uit het jaaroverzicht 2014 blijkt, was op reguliere tijdvakaangiften in 2014 om teruggaaf van € 1.375 verzocht. Naar aanleiding van de suppletie is aanvullend (zonder inhoudelijke beoordeling) € 4.211 teruggaaf verleend.
Op 28 december 2017 heeft de inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd bij belanghebbende. Er zijn twee conceptversies van het controlerapport uitgebracht. In de eerste conceptversie is onder meer het volgende opgenomen:
“Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting (hierna: Aangiften) voor de periode 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2017.
Tijdens het onderzoek blijkt dat er in 2015 door de Belastingdienst een beoordeling van de Aangiften over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014 heeft plaatsgevonden. In de brief van 31 maart 2015 concludeert de Belastingdienst dat de aftrek van voorbelasting in de betreffende jaren correct is geweest en dat de Aangiften over de betreffende jaren dus worden aanvaard.Het controletijdvak, zoals dat is aangekondigd, wordt gewijzigd naar de periode 1 januari 2015 tot en met 30 juni 2017.”
Tussen de eerste en de tweede versie is het onderzoek uitgebreid naar de suppletie over 2014. De controleur heeft de onderliggende facturen opgevraagd. Hieruit blijkt dat de suppletie hoofdzakelijk ziet op voorbelasting op facturen van [A] en [B] voor bewaarloon.
In het verslag van het eindgesprek van 20 februari 2018 staat onder meer het volgende:
“ [notaris] doet zelfstandig de aangiften met gegevens uit zijn administratie. Vooraf wordt er geen controle of goedkeuring gevraagd bij WEA. Heel af en toe wordt er eens een vraag over de verwerking in een aangifte gesteld als er een enigszins 'vreemde' factuur is binnengekomen.
[notaris] verklaard dat hij in het verleden heeft geopteerd (en in de toekomst zal opteren) voor belaste verhuur om voorbelasting in aftrek te kunnen brengen. Over de prijs waarvoor het pand nu te huur staat ("stille" verhuur) wil hij geen mededelingen doen. Hij is dus bekend met de problematiek van vrijstelling en aftrek van voorbelasting.
De opbrengsten van vermogensbeheer zijn nooit aangegeven; ook niet voor 2013. Op de vraag waarom [notaris] dan wel voorbelasting in aftrek brengt óp alle OB aangiften, verklaart hij dat deze handelswijze is goedgekeurd (geclaimde voorbelasting is correct) in de brief van de Belastingdienst. Verder wil hij er niet meer op reageren; hij vertrouwt op de uitspraak van de inspecteur in de brief.”
Het definitieve controlerapport is op 26 april 2018 uitgebracht.
De naheffingsaanslag is opgelegd naar een bedrag van € 19.646. Tevens is bij beschikking € 1.701 belastingrente in rekening gebracht en bij beschikking een boete van € 9.823 opgelegd. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd, maar de vergrijpboete gehalveerd wegens bijzondere omstandigheden.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en heeft de uitspraak op bezwaar, de naheffingsaanslag, de beschikking belastingrente en de vergrijpboete vernietigd.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Als de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, is in geschil of de vergrijpboete terecht is opgelegd en zo ja, of deze passend en geboden is.
De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot ongegrondverklaring van het bij de rechtbank ingestelde beroep. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.