Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-01-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:422, 19/00225H

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-01-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:422, 19/00225H

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 januari 2020
Datum publicatie
11 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:422
Zaaknummer
19/00225H
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 39f, Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 13, Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 3.12

Inhoudsindicatie

Belanghebbende bezit alle aandelen in een stamrecht-BV. In 1997 heeft belanghebbende met stamrecht-BV een stamrechtovereenkomst gesloten in verband met een door belanghebbende ontvangen afkoopsom vanwege te derven looninkomsten. Op 5 november 2014 heeft belanghebbende het stamrecht afgekocht tegen een bedrag van € 64.559. De stamrechtverplichting bedroeg op het moment van afkoop, door oprenting, ongeveer € 216.500. Belanghebbende heeft na afkoop afgezien van het resterende recht waarop hij blijkens de balanswaardering aanspraak kon maken.

Op de ontvangen afkoopsom van € 64.559 is de korting (80%) toegepast van artikel 39f, lid 3, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB). Over het bedrag van € 64.559 x 80% = € 51.647 heeft stamrecht-BV 52% loonheffingen, € 26.856, ingehouden en afgedragen.

De Inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd van € 6.714 door de loonheffingen te berekenen over € 64.559, en derhalve geen rekening gehouden met de korting van 80%.

In geschil is of de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag is opgelegd.

Het Hof oordeelt dat ingevolge artikel 13, lid 5, Wet LB de waarde van de aanspraak dient te worden bepaald op het bedrag dat zou moeten worden gestort teneinde de aanspraak te dekken (artikel 3.12, lid 1, Uitvoeringsregeling Loonbelasting 2011). Het Hof acht aannemelijk dat deze waarde € 216.500 bedraagt. De te berekenen loonheffingen bedragen alsdan, ervan uitgaande dat rekening mag worden gehouden met de 80%-regeling van artikel 39f, lid 3, Wet LB, (€ 216.500 x 80% =) €173.200 x 52% = € 90.064. Rekening houdend met de reeds ingehouden en afgedragen loonheffingen zou de naheffingsaanslag € 63.208 moeten bedragen. Nu € 6.714 is nageheven, is de naheffingsaanslag niet te hoog vastgesteld.

Ook twee andere door belanghebbende ingenomen stellingen (er had een andere route gekozen worden en als sprake was geweest van een TBS-vordering had de uitkomst een andere geweest) worden door het Hof verworpen.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 19/00225

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 5 april 2019, nummer BRE 17/7946 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur van de belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna te vermelden naheffingsaanslag en beschikking belastingrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] over het tijdvak 1 november 2014 tot en met 30 november 2014 een naheffingsaanslag in de loonheffingen opgelegd ten bedrage van € 6.714 (de naheffingsaanslag). Tevens is bij beschikking belastingrente (de beschikking) in rekening gebracht van € 746. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 128. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De zitting heeft plaatsgehad op 3 oktober 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde, de heer [gemachtigde] , verbonden aan [kantoornaam] te [kantoorplaats] , en namens de Inspecteur, [inspecteur] .

1.5.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.6.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

In 1997 heeft belanghebbende met [A BV] (hierna: [A BV] ) een stamrechtovereenkomst gesloten in verband met een door belanghebbende ontvangen afkoopsom vanwege te derven looninkomsten. Er is geen schriftelijke stamrechtovereenkomst opgemaakt. De verplichting uit hoofde van het stamrecht is op de balans van [A BV] per 31 december 2013 gepassiveerd voor een bedrag van € 207.486.

2.2.

Op 5 november 2014 heeft belanghebbende het stamrecht afgekocht tegen een

bedrag van € 64.559. De stamrechtverplichting bedroeg op het moment van afkoop, door oprenting, ongeveer € 216.500. Belanghebbende heeft na afkoop afgezien van het resterende recht waarop hij blijkens de balanswaardering aanspraak kon maken.

2.3.

Op de ontvangen afkoopsom van € 64.559 is de korting (80%) toegepast van artikel 39f, lid 3, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB). Over het bedrag van € 64.559 x 80% = € 51.647 heeft [A BV] 52% loonheffing, € 26.856, ingehouden en afgedragen.

2.4.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd van € 6.714. Dit bedrag is als volgt berekend:

Verschuldigde loonheffingen over afkoopsom (€ 64.559 x 52%) € 33.570

Af: ingehouden en afgedragen loonheffingen (€ 51.647 x 52%) € 26.856

Naheffingsaanslag loonheffingen [(€ 64.559 - € 51.6470) x 52%] € 6.714

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag en de daarmee samenhangende beschikking tot het juiste bedrag zijn opgelegd.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur en vernietiging van de naheffingsaanslag en de beschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing