Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-02-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:641, 19/00119
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-02-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:641, 19/00119
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 20 februari 2020
- Datum publicatie
- 13 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:641
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2019:1255, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1774
- Zaaknummer
- 19/00119
- Relevante informatie
- Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 1
Inhoudsindicatie
De Heffingsambtenaar heeft vlak voor de zitting en daarna ter zitting pas voor het eerst gereageerd op het hoger beroepschrift van belanghebbende en daarbij een aantal stukken ingediend. De stukken en het standpunt van misbruik van recht worden door het Hof buiten beschouwing gelaten. Geen terugwijzing in verband met een volgens belanghebbende onjuist verlopen wrakingsprocedure en onterecht afgewezen wrakingsverzoek. Recht op dwangsom omdat de Heffingsambtenaar de verzending van de verdagingsbrief niet aannemelijk heeft gemaakt. Schending van hoorplicht. Verlaging waarde woning. Geen proceskostenvergoeding voor verleende rechtsbijstand omdat de (BV van de) echtgenoot van belanghebbende niet een derde is in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00119
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 4 maart 2019, nummer SHE 18/498 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Helmond,
hierna: de Heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is in het kader van de Wet WOZ met dagtekening 31 januari 2017 een beschikking gegeven (hierna: de WOZ beschikking), waarbij de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te [woonplaats] (hierna ook: de woning) op de waardepeildatum 1 januari 2016 voor het kalenderjaar 2017 is vastgesteld op € 702.000. In dit geschrift is tevens de aanslag onroerende zaakbelastingen (OZB) voor het kalenderjaar 2017 bekend gemaakt (hierna: de aanslag).
Per e-mail van 5 maart 2017 heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend tegen de WOZ beschikking en de aanslag.
Bij beschikking van 17 januari 2018 (de dwangsombeschikking) heeft de Heffingsambtenaar het verzoek van belanghebbende om toekenning van een dwangsom afgewezen.
Bij uitspraken op bezwaar van 22 februari 2018 heeft de Heffingsambtenaar de
waarde van de woning verlaagd naar € 564.000 en de daarop gebaseerde aanslag
dienovereenkomstig verminderd. Het verzoek om proceskostenvergoeding is afgewezen.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
Een door belanghebbende op 20 januari 2019 ingediend wrakingsverzoek is afgewezen bij beschikking van de wrakingskamer van de Rechtbank van 11 februari 2019.\
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 128.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 10 januari 2020 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens de Heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] . Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn niet verschenen, zonder kennisgeving vooraf aan het Hof.
De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij brief van 20 november 2019, heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief, met nummer [nummer] , is aangetekend verzonden naar het door belanghebbende opgegeven adres.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende is gehuwd met [A] (hierna: [A] ) en zij zijn samen eigenaar van de woning. Deze bestaat uit de hoofbouw (727 m³), een kelder (600 m³), een inpandige garage en een buitenzwembad. Het perceel heeft een oppervlakte van ongeveer 1075 m².
Aan belanghebbende is met dagtekening 31 januari 2017 een aanslagbiljet (aanslagnummer [aanslagnummer] ) toegezonden, waarin zijn opgenomen de in 1.1. vermelde WOZ-beschikking en aanslag voor het belastingjaar 2017. Op de achterzijde van het aanslagbiljet staat vermeld dat digitaal bezwaar kan worden gemaakt via www.helmond.nl/belastingen.
Op 5 maart 2017 heeft [A] namens [A BV] als gemachtigde van belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de WOZ-beschikking. Het bezwaar bevat geen gronden. In het bezwaarschrift verzoekt belanghebbende om telefonisch te worden gehoord en tevens verzoekt hij om een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. Het bezwaarschrift is ingediend op het adres Klanteninfo@helmond.nl. Per e-mail van 6 maart 2017 is het bezwaarschrift doorgezonden naar het juiste e-mailadres. Op 31 maart 2017 heeft belanghebbende de gronden van het bezwaar ingediend.
Tot de stukken van het geding hoort een machtiging van 4 augustus 2017. Die vermeldt het volgende:
“ [belanghebbende] (…) machtigt hierbij mr. drs. [A] , h.o.d.n. [AA]
en/of [A BV] en/of legal control gevestigd te ( [postcode] ) [woonplaats] aan de [adres 2] ……”.
Op 7 januari 2018 heeft belanghebbende, omdat nog geen uitspraak op bezwaar gedaan was, een ingebrekestelling aan de Heffingsambtenaar gezonden. Op 17 januari 2018 heeft de Heffingsambtenaar meegedeeld dat hij niet in gebreke is en dat belanghebbende geen recht heeft op een dwangsom.
De Heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende op 19 januari 2018 een e-mail gestuurd met als onderwerp ‘afspraak hoorzitting’. In deze e-mail staat het volgende:
“Naar aanleiding van uw bezwaarschriften waarin u verzoekt om te worden gehoord wil ik u het volgende mededelen. Graag wil ik met u een afspraak maken voor een hoorzitting met betrekking tot de door u ingediende bezwaarschriften. Voor het maken van een afspraak kunt u mij telefonisch bereiken op het telefoonnummer [telefoonnummer] of via de mail [e-mailadres] . Graag verneem ik voor 26 januari 2018 of u gebruik wenst te maken van de mogelijkheid om te worden gehoord.”
Op 31 januari 2018 heeft de Heffingsambtenaar een rappel gestuurd met daarin, voor zover van belang, de volgende tekst:
“Tot op heden heb ik van u geen reactie ontvangen. Graag verneem voor 7 februari 2018 of u gehoord wenst te worden. Indien u niet voor 7 februari 2018 reageert ga ik ervan uit dat u geen gebruik wenst te maken van de mogelijkheid om te worden gehoord en zal ik, zonder hoorzitting, uitspraak doen op uw bezwaar.”
De Heffingsambtenaar heeft met dagtekening 22 februari 2018 uitspraken op bezwaar gedaan en daarbij de WOZ-waarde van de woning verminderd tot € 564.000 en de aanslag dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende heeft op 24 februari 2018 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar en tegen de weigering van de Heffingsambtenaar om een dwangsom toe te kennen.
Bij brief van 16 januari 2019 is belanghebbende uitgenodigd voor de zitting van de Rechtbank op 14 februari 2019.
Bij brief van 20 januari 2019 heeft belanghebbende een verzoek tot wraking van een van de behandelende rechters, mr. Rijnbeek, gedaan. Bij uitspraak van 11 februari 2019 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen.
De Rechtbank heeft op 4 maart 2019 uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Namens belanghebbende heeft [B] van [C BV] hoger beroep aangetekend.
Bij brief van 16 mei 2019 heeft het Hof de Heffingsambtenaar uitgenodigd om binnen 6 weken een verweerschrift in te dienen.. Bij brief van 28 juni 2019 heeft het Hof de Heffingsambtenaar er op gewezen dat nog geen reactie is ontvangen. Het Hof stelt de Heffingsambtenaar alsnog in de gelegenheid om uiterlijk 12 juli 2019 een verweerschrift in te dienen. Als op de genoemde datum geen verweerschrift ter griffie is ontvangen gaat het Hof er van uit dat de Heffingsambtenaar geen gebruik wenst te maken van de mogelijkheid een verweerschrift in te dienen.
Bij brief van 24 december 2019, op dezelfde dag binnengekomen bij het Hof, stelt [A] vast dat er nog geen verweerschrift is binnengekomen. Hij stelt dat hij vanwege vakantie en feestdagen de komende weken niet op kantoor aanwezig is en daarom geen kennis kan nemen van een eventueel na die datum ingediend verweerschrift.
De Heffingsambtenaar heeft met dagtekening 24 december 2019 een verweerschrift met bijlagen ingediend, dat op 30 december 2019 bij het Hof is binnengekomen. Met dagtekening 30 december 2019 heeft de Heffingsambtenaar een aanvulling op de bijlagen ingediend. Dat laatste stuk is op 31 december 2019 bij het Hof binnengekomen. Bij brief van 2 januari 2020 heeft belanghebbende hierop gereageerd door te stellen dat hij vanwege vakantie niet in staat is om inhoudelijk op deze stukken in te gaan.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Dient de zaak teruggewezen te worden naar de Rechtbank omdat belanghebbende geen uitnodiging voor de wrakingszitting gehad heeft en omdat een van de rechters die de uitspraak hebben gedaan vooringenomen was?
-
Heeft belanghebbende recht op een dwangsom omdat de Heffingsambtenaar niet tijdig uitspraak op bezwaar gedaan heeft?
-
Heeft de Heffingsambtenaar in de bezwaarfase de hoorplicht geschonden?
-
Heeft de Heffingsambtenaar de waarde van de woning op een te hoog bedrag vastgesteld (in de uitspraak op bezwaar)?
-
Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de kosten van de bezwaar- en beroepsfase?
-
Bestaat recht op een immateriële schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn?
Belanghebbende is van mening dat de vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is met betrekking tot de vragen 2 tot en met 6 de tegenovergestelde opvatting toegedaan. Met betrekking tot vraag 1 sluit de Heffingsambtenaar zich aan bij het oordeel van het Hof.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en terugwijzing van de zaak naar de Heffingsambtenaar of naar de Rechtbank ter behandeling van de zaak in een andere samenstelling. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.