Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-02-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:643, 19/00127
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-02-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:643, 19/00127
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 20 februari 2020
- Datum publicatie
- 13 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:643
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2019:1262, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 19/00127
- Relevante informatie
- Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 1
Inhoudsindicatie
Hoger beroep tegen beschikking van de Rechtbank waarbij het wrakingsverzoek is afgewezen. Belanghebbende stelt geen uitnodiging te hebben ontvangen voor de zitting van de wrakingskamer. Dat is in dit geval niet zwaarwegend genoeg om te spreken van het niet in acht nemen van zodanige essentiële vormen dat geen eerlijke en onpartijdige behandeling van het verzoek tot wraking heeft plaatsgevonden. Het Hof toetst ook aan het arrest van de Hoge Raad van 14 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3041, en komt tot het oordeel dat van (schijn van) vooringenomenheid geen sprake is. Geen proceskostenvergoeding voor verleende rechtsbijstand omdat de (BV van de) echtgenoot van belanghebbende niet een derde is in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00127
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 4 maart 2019, nummer SHE 18/499 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven,
hierna: de Heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 15 juli 2017 een bezwaarschrift ingediend tegen een aanslag gemeentelijke heffingen gedagtekend 31 januari 2017 met aanslagnummer [aanslagnummer] .
Op 24 februari 2018 is namens belanghebbende beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
Bij uitspraak van 23 april 2018 heeft de Heffingsambtenaar alsnog op het bezwaar van belanghebbende beslist. Het bezwaar is kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft daarop het beroep ingetrokken en daarbij de Rechtbank verzocht om de Heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten van het beroep.
De Rechtbank heeft het verzoek afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 128. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Heffingsambtenaar heeft schriftelijk gedupliceerd.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 10 januari 2020 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar is toen verschenen en gehoord [gemachtigde heffingsambtenaar] als gemachtigde van de Heffingsambtenaar.
Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn niet verschenen, zonder kennisgeving vooraf aan het Hof.
De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij brief van 20 november 2019 heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief, met nummer [nummer] , is aangetekend verzonden naar het door belanghebbende opgegeven adres. Tot de gedingstukken behoort een kopie van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs. Hieruit volgt dat de uitnodiging voor de zitting op 23 november 2019 op het door belanghebbende opgegeven adres is afgeleverd.
De Heffingsambtenaar heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op 15 juli 2017 is namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen een aanslag gemeentelijke belastingen ( [aanslagnummer] ). Het bezwaar bevat geen gronden, de aanslag is niet overgelegd bij het bezwaarschrift en de gemeente constateert dat de aanslag met dat aanslagnummer aan een ander dan belanghebbende is opgelegd. Verder wordt in het bezwaar vermeld dat het bezwaar betreft ‘uw aanslag waterschapsbelastingen’.
In een e-mail van 26 juli 2017 is namens de Heffingsambtenaar aan de gemachtigde gevraagd wat nu precies de bedoeling is van het bezwaarschrift. Hierop wordt niet gereageerd.
Bij brief van 30 december 2017, door de Heffingsambtenaar ontvangen op 3 januari 2018, heeft de gemachtigde een ingebrekestelling gestuurd.
Per e-mails van 4 januari 2018 en 22 januari 2018 heeft de Heffingsambtenaar de gemachtigde gevraagd naar de naam van zijn cliënt en om welke soort belasting het gaat.
Daarop wordt niet gereageerd.
Namens belanghebbende wordt op 24 februari 2018 beroep bij de Rechtbank ingesteld tegen het uitblijven van een uitspraak op bezwaar. Hangende dat beroep heeft de Heffingsambtenaar op 23 april 2018 op het bezwaar van belanghebbende beslist en het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Voordat het verzoek van belanghebbende om een proceskostenvergoeding ter zitting van de Rechtbank zou worden behandeld is namens belanghebbende een verzoek ingediend strekkende tot wraking van een van de behandelende rechters. Bij beschikking van 11 februari 2019 is het wrakingsverzoek afgewezen.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Moet de uitspraak van de Rechtbank worden vernietigd omdat belanghebbende geen uitnodiging voor de wrakingszitting heeft ontvangen en/of omdat een van de rechters die de uitspraak hebben gedaan vooringenomen was?
-
Moet aan belanghebbende een vergoeding van proceskosten in beroep worden toegekend op de voet van artikel 8:75a van de Awb?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en toekenning van een proceskostenvergoeding. De Heffingsambtenaar concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep wegens misbruik van recht, subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.