Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-01-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:66, 19/00173 en 19/00174
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-01-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:66, 19/00173 en 19/00174
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 9 januari 2020
- Datum publicatie
- 15 januari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:66
- Zaaknummer
- 19/00173 en 19/00174
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende zijn naheffingsaanslagen in de loonbelasting/premieheffing volksverzekeringen en vergrijpboetes opgelegd. Uit de pro forma bezwaarschriften van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen van 16 december 2014 en het bezwaarschrift tegen de vergrijpboetes van 22 december 2014 moet worden afgeleid dat belanghebbende separaat bezwaar heeft aangetekend tegen de naheffingsaanslagen en tegen de vergrijpboetes. Op 6 en 7 mei 2015 heeft de Inspecteur uitspraken gedaan op de bezwaren tegen de boetes. Op 18 oktober 2017 heeft de Inspecteur uitspraken op bezwaar tegen de naheffingsaanslagen gedaan. Belanghebbende heeft op 21 november 2017 beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep voor zover dat ziet op de vergrijpboetes terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dat de Inspecteur met de uitspraken op bezwaar de beslistermijn van 6 weken heeft overschreden, brengt niet met zich mee dat de Inspecteur niet-ontvankelijk is in het handhaven van de naheffingsaanslagen. Aangezien belanghebbende de vaste onkostenvergoedingen niet heeft onderbouwd en naar hun aard en omvang niet heeft gespecificeerd, dienen de naheffingsaanslagen in stand te blijven. Omdat het beroep van belanghebbende tegen de vergrijpboetes door de Rechtbank terecht niet-ontvankelijk is verklaard, dient de klacht van belanghebbende dat de vergrijpboetes op grond van een door de Inspecteur gedane toezegging zouden moeten vervallen, in hoger beroep buiten beschouwing te blijven.
Het hoger beroep is derhalve ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00173 en 19/00174
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 26 februari 2019, nummers BRE 17/7497 en BRE 17/7499, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer 1] over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag in de loonbelasting en premieheffing volksverzekeringen (hierna: LB/PVV) opgelegd ten bedrage van € 10.998 aan belasting, alsmede bij gelijktijdige beschikking een vergrijpboete van € 2.457. Tevens is bij beschikking heffingsrente van € 1.382 in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd, de boetebeschikking verminderd tot een bedrag van € 1.228 en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer 2] over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag in de LB/PVV opgelegd ten bedrage van € 18.186 aan belasting, alsmede bij gelijktijdige beschikking een vergrijpboete van € 4.268 en heffings- en belastingrente van € 1.159. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd, de boetebeschikking verminderd tot een bedrag van € 2.134 en de beschikking heffings- en belastingrente gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 333.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard voor zover dit ziet op de naheffingsaanslagen en niet-ontvankelijk verklaard voor zover het beroep ziet op de opgelegde boetes.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 519.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De Inspecteur heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft omtrent het incidentele hoger beroep haar zienswijze ingebracht.
De zitting heeft plaatsgehad op 22 november 2019 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Naar aanleiding van een boekenonderzoek over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2013 heeft de Inspecteur aan belanghebbende twee naheffingsaanslagen LB/PVV (hierna: de naheffingsaanslagen) opgelegd. Deze naheffingsaanslagen zijn opgelegd in verband met een correctie van door belanghebbende uitbetaalde kostenvergoedingen en een kilometervergoeding. Bij gelijktijdige beschikkingen zijn ook vergrijpboetes opgelegd en is heffings- en belastingrente in rekening gebracht.
Bij brieven met dagtekening 16 december 2014 heeft belanghebbende tegen beide naheffingsaanslagen pro forma bezwaar aangetekend, met de mededeling de inhoudelijke motivering van het bezwaar uiterlijk op 31 december 2014 aan de Inspecteur te doen toekomen. Bij brief met dagtekening 22 december 2014 heeft belanghebbende bezwaar aangetekend tegen de in de naheffingsaanslagen opgenomen vergrijpboetes. Naar aanleiding van deze brief en na telefonisch-/mailcontact heeft de Inspecteur de vergrijpboetes verminderd. De verminderingsbeschikkingen zijn van 6 en 7 mei 2015 en prints van de betreffende computeruitdraaien behoren tot de gedingstukken.
Bij brief met dagtekening 16 januari 2017 heeft de gemachtigde van belanghebbende met de Inspecteur contact gehad over de afwikkeling van de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen. Als bijlage bij deze brief is een brief met dagtekening 2 januari 2015 gevoegd, met de motivering van de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen. Bij uitspraken op bezwaar van 18 oktober 2017 heeft de Inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen afgewezen.
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard voor zover het beroep betrekking heeft op de naheffingsaanslagen en niet-ontvankelijk verklaard voor zover het beroep betrekking heeft op de opgelegde boetes.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Was belanghebbende ontvankelijk in haar beroep in eerste aanleg?
2. Heeft de Inspecteur de wet en de redelijke termijnen niet in acht genomen, waardoor de Inspecteur niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het handhaven van de naheffingsaanslagen?
3. Dienen de naheffingsaanslagen voor zover zij zien op de onkostenvergoedingen te worden verminderd, omdat door de Inspecteur geen gebruik is gemaakt van het bewijsaanbod van belanghebbende?
4. Dienen de boetes op grond van een toezegging van de Inspecteur te worden verminderd tot nihil?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. Tijdens de zitting heeft belanghebbende verklaard dat het verzoek om schadevergoeding uitsluitend ziet op de vergoeding van de proceskosten.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting hebben zij hun standpunten nader toegelicht.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur en vernietiging van de naheffingsaanslagen, de vergrijpboetes en de rentebeschikkingen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.