Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-01-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:67, 19-00175

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-01-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:67, 19-00175

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
9 januari 2020
Datum publicatie
15 januari 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:67
Zaaknummer
19-00175
Relevante informatie
Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 28, Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 26

Inhoudsindicatie

Belanghebbende koopt in de loop van een jaar een woning. Volgens het koopcontract komt de onroerendezaakbelasting over dat jaar naar rato van tijd voor rekening van belanghebbende. Belanghebbende verzoekt om een beschikking ingevolge artikel 28 van de Wet WOZ. De heffingsambtenaar van de gemeente geeft belanghebbende een beschikking ingevolge artikel 26 van de Wet WOZ, maar weigert belanghebbende een beschikking ingevolge artikel 28 van de Wet WOZ te geven. De rechtbank stelt de heffingsambtenaar in het gelijk, onder meer omdat belanghebbende slechts een afgeleid belang heeft bij een beschikking ingevolge artikel 28 van de Wet WOZ. Het Hof oordeelt dat aan de voorwaarden van artikel 28 van de Wet WOZ is voldaan, zodat de heffingsambtenaar belanghebbende alsnog een beschikking ingevolge artikel 28 van de Wet WOZ moet geven. Het belang dat belanghebbende ingevolge het koopcontract heeft bij tijdsevenredige vermindering van de heffing van onroerendezaakbelasting, volstaat in dit verband. Het hof vernietigt de uitspraken van de rechtbank en de heffingsambtenaar en draagt de heffingsambtenaar op belanghebbende een beschikking ingevolge artikel 28 van de Wet WOZ te geven.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 19/00175

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

hierna: belanghebbende

tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 27 februari 2019, kenmerk AWB 18/349, in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Peel en Maas,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de hierna te vermelden weigering.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Met dagtekening 21 april 2016 heeft belanghebbende de Heffingsambtenaar verzocht om afgifte aan haar van een beschikking zoals bedoeld in artikel 28 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet). Bij beschikking met dagtekening 3 augustus 2017 heeft de Heffingsambtenaar die afgifte geweigerd. Het daartegen gemaakte bezwaar is door de Heffingsambtenaar bij uitspraak ongegrond verklaard.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake daarvan heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het Hof tegen de uitspraak van de Rechtbank. Ter zake daarvan heeft de griffier van het Hof van belanghebbende een griffierecht geheven van € 128. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende voorafgaand aan het onderzoek ter zitting stukken ingediend ter completering van het dossier. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2019 te ’s-Hertogenbosch. Partijen zijn met kennisgeving aan het Hof niet verschenen.

1.6.

Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

1.7.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

In hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1.

Op 18 april 2016 heeft belanghebbende een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot het object [adres] , [postcode] , [plaats] (hierna: de onroerende zaak). Krachtens levering van de onroerende zaak aan belanghebbende op 1 augustus 2016 heeft belanghebbende die zaak in eigendom verkregen.

2.2.

In de onder 2.1 genoemde koopovereenkomst is bepaald dat de door de verkopende partij over het jaar 2016 verschuldigde onroerendezaakbelasting naar rato van tijd wordt verrekend tussen koper en verkoper.

2.3.

Belanghebbende heeft met dagtekening 21 april 2016 verzocht om afgifte aan haar van een beschikking zoals bedoeld in artikel 28 van de Wet voor het jaar 2016. De Heffingsambtenaar heeft dat verzoek afgewezen. De Heffingsambtenaar heeft belanghebbende een beschikking zoals bedoeld in artikel 26 van de Wet gegeven, met als ingangsdatum 1 augustus 2016.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of de Heffingsambtenaar ten onrechte de afgifte aan belanghebbende van een beschikking zoals bedoeld in artikel 28 van de Wet heeft geweigerd. Verder is in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade.

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot afgifte van een beschikking zoals bedoeld in artikel 28 van de Wet aan belanghebbende en tot toekenning van een vergoeding wegens immateriële schade aan belanghebbende. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing