Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-03-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:836, 19/00191 en 19/00192
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-03-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:836, 19/00191 en 19/00192
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 5 maart 2020
- Datum publicatie
- 19 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:836
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:33
- Zaaknummer
- 19/00191 en 19/00192
Inhoudsindicatie
Het bezwaar tegen de aanslagen IB/PVV 2013 en 2014 is terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De aanslagen IB/PVV 2013 en 2014 zijn naar het juiste bedrag opgelegd. Het door belanghebbende ontvangen PGB is belast. Belanghebbende heeft de uitgaven voor de budgethouder niet aannemelijk gemaakt. Het enkel opnemen van verlof- en compensatieuren leidt er niet toe dat sprake is van het doen van een uitgave. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt, omdat belanghebbende had kunnen en moeten beseffen dat de tekst op de website van de Belastingdienst niet op hem van toepassing was. De inspecteur heeft terecht 4% aan belastingrente in rekening gebracht. Het hoger beroep is ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 19/00191 en 19/00192
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 22 februari 2019, nummers BRE 17/7337 en BRE 17/7375, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslagen en belastingrentebeschikkingen.
Samenvatting van de uitspraak
Het geschil betreft de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2013 en 2014 en de daarbij behorende rentebeschikkingen. De Inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende – terecht – niet-ontvankelijk verklaard. Hij heeft de bezwaren vervolgens behandeld als verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen en de rentebeschikkingen. De Inspecteur heeft deze verzoeken afgewezen, omdat hij vindt dat de aanslagen en rentebeschikkingen tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
Het Hof is het met de Inspecteur eens. De werkzaamheden die door belanghebbende, als zorgverlener, ten behoeve van zijn echtgenote zijn verricht, hebben plaatsgevonden in het economische verkeer. Dit betekent dat die werkzaamheden een bron van inkomen (resultaat uit overige werkzaamheden) vormen en dus belast dienen te worden. De uitgaven voor de budgethouder en (de waarde van) de opgenomen verlof- en compensatieuren vormen geen kosten die in mindering kunnen worden gebracht op het resultaat.
Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel wordt door het Hof afgewezen, omdat het Hof vindt dat belanghebbende had kunnen en moeten begrijpen dat de passage op de website van de Belastingdienst waar hij zich op beroept, niet op hem van toepassing was. Bovendien heeft belanghebbende geen argumenten aangevoerd waaruit blijkt hij niet alleen de belasting heeft moeten betalen, maar ook daarnaast (financiële) schade heeft geleden.
Ook het standpunt van belanghebbende dat de Inspecteur een onjuist rentepercentage heeft gehanteerd bij het berekenen van de verschuldigde belastingrente, wordt door het Hof afgewezen. Immers, de belastingwet schrijft sinds 2014 voor dat een rentepercentage van minimaal 4% wordt gehanteerd, ongeacht de stand van de wettelijke rente op dat moment.
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
1 Ontstaan en loop van het geding
De aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2013 is vastgesteld op 28 april 2016 (hierna: de aanslag IB/PVV 2013). Tevens is bij beschikking een bedrag van € 213 aan belastingrente in rekening gebracht (hierna: de belastingrentebeschikking 2013).
De aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2014 is vastgesteld op 8 december 2016 (hierna: de aanslag IB/PVV 2014). Tevens is bij beschikking een bedrag van € 185 aan belastingrente in rekening gebracht (hierna: de belastingrentebeschikking 2014).
Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 13 juli 2017 bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2013 en de belastingrentebeschikking 2013 en bij brief met dagtekening 15 juli 2017 tegen de aanslag IB/PVV 2014 en de belastingrentebeschikking 2014.
De Inspecteur heeft op 23 oktober 2017 uitspraken op bezwaar gedaan.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft belanghebbende bij brief van 18 juli 2019 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het hoger beroep op 30 oktober 2019. Belanghebbende heeft bij brief van 28 oktober 2019 verzocht om verdaging van de mondelinge behandeling vanwege hartproblemen. Het Hof heeft het verzoek van belanghebbende gehonoreerd en belanghebbende verzocht om aan het Hof door te geven op welke dagen hij verhinderd is in de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 maart 2020. Belanghebbende heeft op 25 november 2019, per e-mail, gemeld dat hij geen verhinderdata heeft in de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 maart 2020, als gevolg waarvan de op 30 oktober 2019 geplande zitting is verdaagd naar 29 januari 2020, de datum waarop thans de zitting heeft plaatsgehad. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan het Hof, niet verschenen.
De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij brief van 5 december 2019 heeft uitgenodigd voor de zitting van 29 januari 2020 met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief, met track and trace code [nummer] , is aangetekend verzonden naar het door belanghebbende opgegeven adres. Tot de gedingstukken behoort een kopie van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs. Hieruit volgt dat de uitnodiging voor de zitting op 6 december 2019 op het door belanghebbende opgegeven adres is afgeleverd.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1948 en was in de jaren 2013 en 2014 gehuwd.
De echtgenote van belanghebbende heeft te kampen met lichamelijke beperkingen als gevolg van een geamputeerd been. Aan belanghebbendes echtgenote is een persoonsgebonden budget (hierna: PGB) toegekend voor de inkoop van zorgverlening. Dit aan belanghebbendes echtgenote toegekende PGB is in de jaren 2013 en 2014 aangewend om zorgverlening door belanghebbende in te kopen. Belanghebbende heeft deze werkzaamheden niet in loondienst of als ondernemer verricht.
Belastingjaar 2013
Belanghebbende heeft op 25 maart 2014 aangifte over het jaar 2013 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.569 (hierna: de aangifte 2013). In de aangifte 2013 heeft belanghebbende onder meer loon uit tegenwoordige dienstbetrekking van € 18.643 en loon uit vroegere dienstbetrekking van € 9.920 aangegeven. Daarnaast heeft hij een (netto) resultaat uit overige werkzaamheden van € 113 aangegeven en een aftrek specifieke zorgkosten van € 1.107 in aanmerking genomen.
De Inspecteur heeft bij brief met dagtekening 22 mei 2015 om nadere informatie met betrekking tot de aangifte 2013 gevraagd. Belanghebbende heeft niet gereageerd op dit verzoek om informatie.
De Inspecteur heeft bij brief met dagtekening 23 oktober 2015 aan belanghebbende gemeld dat hij voornemens is om af te wijken van de aangifte 2013. De Inspecteur vermeldt dat hij het resultaat uit overige werkzaamheden zal corrigeren met € 7.795 in verband met een ontvangen vergoeding van € 8.473 voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van zorgverlening uit PGB. Belanghebbende heeft niet gereageerd op deze brief.
Voor het verantwoorde bedrag aan PGB heeft de Inspecteur zich gebaseerd op gegevens die door het Zorgkantoor zijn gerenseigneerd. Het in dit kader door de Inspecteur geraadpleegde Renseignementen Informatie Systeem vermeldt een totaalbedrag van € 8.473 onder de noemer ‘Totaal uitbetaald’.
De aanslag IB/PVV 2013 is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.364. Gelijktijdig met de aanslag is de belastingrentebeschikking 2013 gegeven.
Belastingjaar 2014
Belanghebbende heeft op 14 april 2015 aangifte over het jaar 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.567 (hierna: de aangifte 2014). In de aangifte 2014 heeft belanghebbende loon uit vroegere dienstbetrekking van € 19.132 aangegeven. Daarnaast heeft hij een (netto) resultaat uit overige werkzaamheden van € 99 aangegeven en een aftrek specifieke zorgkosten van € 1.664 in aanmerking genomen.
De Inspecteur heeft bij brief met dagtekening 28 oktober 2016 aan belanghebbende gemeld dat hij voornemens is om af te wijken van de aangifte 2014. De Inspecteur vermeldt dat hij het resultaat uit overige werkzaamheden zal corrigeren met € 15.145 in verband met een ontvangen vergoeding van € 15.145 voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van zorgverlening uit PGB. Belanghebbende heeft niet gereageerd op deze brief.
Voor het verantwoorde bedrag aan PGB heeft de Inspecteur zich gebaseerd op gegevens die door het Zorgkantoor zijn gerenseigneerd. Het in dit kader door de Inspecteur geraadpleegde Renseignementen Informatie Systeem vermeldt bedragen van € 7.510 (eerste halfjaar), respectievelijk € 7.635 (tweede halfjaar), onder de noemer ‘Totaal uitbetaald’.
De aanslag IB/PVV 2014 is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.722. Gelijktijdig met de aanslag is de belastingrentebeschikking 2014 gegeven.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV 2013 en IB/PVV 2014 en de belastingrentebeschikkingen 2013 en 2014. De Inspecteur heeft belanghebbendes bezwaarschriften op 18 juli 2017 ontvangen en deze vervolgens niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
De Inspecteur heeft voornoemde bezwaren vervolgens aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering als bedoeld in artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) en deze verzoeken bij voor bezwaar vatbare beschikking van 23 oktober 2017 afgewezen.
Belanghebbende heeft de Inspecteur (impliciet) verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep tegen de afwijzingen van de verzoeken om ambtshalve vermindering bij de Rechtbank op de voet van artikel 7:1a van de Awb (prorogatie). De Inspecteur heeft ingestemd met de inhoudelijke beoordeling van de grieven van belanghebbende zonder daartegen ingediend bezwaar en een daarop gedane uitspraak van de Inspecteur. Het Hof zal, net als de Rechtbank heeft gedaan, partijen hierin volgen.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Zijn de bezwaren van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard?
II. Zijn de aanslagen IB/PVV 2013 en 2014 naar een te hoog bedrag opgelegd?
III. Heeft de Inspecteur het vertrouwensbeginsel geschonden?
IV. Zijn de belastingrentebeschikkingen 2013 en 2014 te hoog vastgesteld?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de aanslagen IB/PVV 2013 en 2014 en dienovereenkomstige vermindering van de belastingrentebeschikkingen met inachtneming van een rentepercentage van 3%, dan wel 2%.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.