Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-03-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:971, 19/00401 en 19/00402

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-03-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:971, 19/00401 en 19/00402

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
13 maart 2020
Datum publicatie
20 maart 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:971
Formele relaties
Zaaknummer
19/00401 en 19/00402

Inhoudsindicatie

Het Hof heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om een werkelijke proceskostenvergoeding toe te wijzen aan de Rijnvarende. Het feit dat er omtrent de A1-verklaring een lange procedure heeft plaatsgevonden in de bestuursrechtelijke kolom, kan niet aan de inspecteur toegerekend worden.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 19/00401 en 19/00402

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 2 juli 2019, nummers BRE 16/5520 en 17/6796 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

betreffende de hierna vermelde aanslag en beschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna IB/PVV) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft een verzoek tot ambtshalve vermindering ingediend voor de aanslag IB/PVV 2013.

1.3.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.

1.4.

De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

De zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2020 in ‘s-Hertogenbosch. Op deze zitting zijn verschenen gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.8.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde het gehele onderhavige jaar in Nederland. In 2013 was belanghebbende in loondienst werkzaam op het binnenvaartschip [schip] .

2.2.

Belanghebbende stond van 1 januari 2013 tot en met 31 juli 2013 op de loonlijst van [bedrijf 1] , gevestigd te Cyprus. Van 1 augustus 2013 tot en met 31 december 2013 stond belanghebbende op de loonlijst van [bedrijf 2] , gevestigd te Liechtenstein.

2.3.

Door de Liechtensteinse autoriteiten is aan belanghebbende met dagtekening 1 oktober 2013 een A1-verklaring afgegeven voor de periode 1 augustus 2013 tot en met 31 juli 2015 waaruit volgt dat op belanghebbende voor die periode de sociale wetgeving van Liechtenstein van toepassing is.

Aan belanghebbende is met dagtekening 24 juni 2014 door de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) een A1-verklaring afgegeven waaruit volgt dat belanghebbende voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014 is onderworpen aan de Nederlandse sociale wetgeving. Hiertegen heeft belanghebbende rechtsmiddelen aangewend.

2.4.

Belanghebbende heeft zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.766. In die aangifte heeft belanghebbende tevens verzocht om vrijstelling voor de premie volksverzekeringen voor het hele jaar.

Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2013 heeft de inspecteur de gevraagde vrijstelling verleend voor de periode van 1 augustus 2013 tot en met 31 december 2013. Ook heeft de inspecteur het verzamelinkomen gecorrigeerd naar € 32.508.

2.5.

Belanghebbende heeft op 10 december 2015 bezwaar gemaakt tegen het niet toekennen van een vrijstelling voor de premie volksverzekeringen voor het hele jaar. De inspecteur heeft dit bezwaar op 12 augustus 2016 afgewezen.

2.6.

Belanghebbende heeft ook een verzoek ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2013 ingediend. De inspecteur heeft dat verzoek op 16 mei 2017 afgewezen. Tegen deze afwijzing heeft belanghebbende op 13 juli 2017 bezwaar gemaakt. Op 13 september 2017 heeft de inspecteur dit bezwaar afgewezen.

2.7.

Naar aanleiding van het rechtsmiddel tegen de afgegeven A1-verklaring van de SVB van 24 juni 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) in zijn uitspraak van 29 december 2017 aan de SVB opgedragen binnen twaalf weken een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.1

2.8.

Op 20 maart 2018 heeft de SVB opnieuw uitspraak op bezwaar gedaan en een A1-verklaring afgegeven. In deze A1-verklaring is vastgesteld dat voor de periode 1 januari 2013 tot en met 31 juli 2013 de Nederlandse socialeverzekeringswetgeving van toepassing is verklaard, waardoor belanghebbende daarmee premieplichtig is in Nederland.

2.9.

Belanghebbende heeft wederom beroep ingesteld tegen het besluit van de SVB bij de CRvB. Vervolgens heeft de CRvB uitspraak gedaan op 28 februari 2019 en overwogen dat de SVB ten aanzien van belanghebbende, die heeft gewerkt op het schip “de [schip] ” over de periode toen hij op de loonlijst van [bedrijf 3] stond, de Belgische wetgeving van toepassing had moeten verklaren. Het beroep is gegrond verklaard en het besluit van de SVB vernietigd en de CRvB heeft bepaald dat de SVB opnieuw een besluit op het bezwaar dient te nemen.2

2.10.

Het SVB heeft naar aanleiding van de uitspraak van de CRvB met dagtekening 21 juni 2019 een nieuw besluit genomen waarin is vastgesteld dat belanghebbende voor de periode 1 januari 2013 tot en met 31 juli 2013 de Belgische socialeverzekeringswetgeving van toepassing is en belanghebbende dus premieplichtig is in België.

2.11.

Naar aanleiding van het zojuist genoemde besluit van 21 juni 2019 heeft de inspecteur een verminderingsbeschikking IB/PVV 2013 gegeven, waardoor belanghebbende een vrijstelling voor de premie volksverzekeringen heeft verkregen voor het hele jaar.

2.12.

De rechtbank heeft, gelet op het bovenstaande, de beroepen gegrond verklaard en daarbij onder andere een forfaitaire proceskostenvergoeding toegewezen.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Uitsluitend in geschil is het antwoord op de volgende vraag:

- Heeft belanghebbende recht op een werkelijke proceskostenvergoeding?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot de proceskosten en verzoekt het hof tot een vergoeding van de werkelijke proceskosten. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing