Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-01-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:127, 20/00162
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-01-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:127, 20/00162
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 21 januari 2021
- Datum publicatie
- 25 januari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2021:127
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1727
- Zaaknummer
- 20/00162
Inhoudsindicatie
Het hof oordeelt dat ter zitting bij de rechtbank geen rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen. Belanghebbendes stellingen omtrent het verlenen van aanvullende aftrek voor specifieke ziektekosten, het toerekenen van het saldo van gezamenlijke rekeningen, de leegwaarderatio van een door hem verhuurd appartement en de hoogte van de beschikking belastingrente falen. Belanghebbende heeft recht op verrekening van een hoger bedrag aan inhouden dividendbelasting dan waarmee bij het opleggen van de aanslag rekening is gehouden.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 20/00162
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 30 januari 2020, nr. BRE 18/7165, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2014 (hierna: de aanslag) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking belastingrente).
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de beschikking belastingrente.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft in reactie op het verweerschrift een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft vervolgens een conclusie van dupliek ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
De zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2020 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende bijgestaan door zijn partner [A] , en, namens de inspecteur, [inspecteur] .
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende heeft op 27 mei 2015 aangifte IB/PVV 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.504 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil (hierna: de aangifte). De in de aangifte opgenomen persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten bedraagt € 5.916. Dit betreft de navolgende uitgaven:
Categorie uitgave |
Hoogte uitgave |
Medicijnen |
€ 46 |
Uitgaven voor hulpmiddelen |
€ 5.428 |
Uitgaven voor vervoer |
€ 752 |
Dieetkosten |
€ 1.900 |
Extra uitgaven voor kleding en beddengoed |
€ 1.085 |
Genees- en heelkundige hulp |
€ 2.346 |
Totaal |
€ 11.557 |
Belanghebbende heeft in de aangifte aanspraak gemaakt op verrekening van een bedrag aan ingehouden dividendbelasting van, in totaal, € 59. Dit bedrag is als volgt gespecificeerd:
Bank |
Bankrekeningnummer |
Ingehouden dividendbelasting |
[a-bank] |
[bankrekeningnnummer 1] |
€ 32 |
[b-bank] |
[bankrekeningnnummer 2] |
€ 9 |
[b-bank] |
[bankrekeningnnummer 3] |
€ 3 |
[b-bank] |
[bankrekeningnnummer 4] |
€ 9 |
[c-bank] |
[bankrekeningnnummer 5] |
€ 6 |
De aanslag is met dagtekening 11 mei 2017 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.293 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.610. De gelijktijdig aan belanghebbende gegeven beschikking belastingrente bedraagt € 665. De persoonsgebonden aftrek wegens specifieke zorgkosten bedraagt € 1.138, waarbij rekening is gehouden met de navolgende uitgaven:
Categorie uitgave |
Hoogte uitgave |
Medicijnen |
€ 46 |
Uitgaven voor hulpmiddelen |
€ 2.796 |
Uitgaven voor vervoer |
€ 752 |
Dieetkosten |
€ 2.100 |
Extra uitgaven voor kleding en beddengoed |
€ 1.085 |
Genees- en heelkundige hulp |
€ 0 |
Totaal |
€ 6.779 |
Bij het opleggen van de aanslag is het aangegeven belastbaar inkomen uit sparen en beleggen gecorrigeerd. Deze correctie heeft, onder meer, te maken met het feit dat belanghebbende het saldo van enkele en/of-rekeningen die hij met zijn moeder aanhoudt in de aangifte niet heeft opgenomen. De inspecteur heeft 50% van het saldo van deze rekeningen aan belanghebbende toegerekend.
Bij de aanslag is verrekening verleend voor het in de aangifte verantwoorde bedrag aan ingehouden dividendbelasting van € 59.
Belanghebbende heeft bij brief van 16 mei 2017 bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de beschikking belastingrente. De inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, maar hij heeft geen aanvullende aftrek wegens specifieke zorgkosten toegekend en hij heeft het aan belanghebbende toegerekende gedeelte van de en/of-rekeningen niet verminderd.
Vervolgens heeft de inspecteur op 19 oktober 2018 een verminderingsbeschikking gegeven. De aanslag is bij de verminderingsbeschikking van 19 oktober 2018 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.282 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 14.442. De beschikking belastingrente is verminderd tot € 543.
Bij beschikking van 12 maart 2019 is de aanslag verder verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.282 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.884. De vermindering van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen heeft, onder meer, te maken met toepassing van de leegwaarderatio voor [adres] te [plaats] (hierna: [adres] ). Belanghebbende verhuurt [adres] aan zijn moeder. Bij berekening van de leegwaarderatio heeft de inspecteur een WOZ-waarde van € 157.000 en een verschuldigde jaarlijkse huur van € 6.000 gehanteerd. Daaruit volgt een leegwaarderatio van 62%.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Bij de rechtbank heeft op 16 januari 2020 een zitting plaatsgevonden. Het proces-verbaal dat is opgesteld van de zitting van 16 januari 2020 luidt, voor zover relevant, als volgt:
“(…) Hij [hof; de rechter] vraagt belanghebbende op welke onderdelen de nadere verminderingsbeschikking volgens hem onjuist is. Belanghebbende verklaart dat hij het lastig vindt alles te overzien.(…)
De rechter vat samen wat zojuist is besproken. Ter zake van de ziektekosten beschikken we over een betalingsbewijs van € 130 met betrekking tot een orthopedagoog en een factuur/kwitantie van € 535 met betrekking tot fysiotherapie. Van de ziekenhuiskosten hebben we geen gegevens. Van de door belanghebbende aangeduide hulpmiddelen hebben we een lijstje, maar die voldoen niet aan het criterium hulpmiddel zoals bedoeld in de wet, althans zijn er op dit moment onvoldoende gegevens voor de conclusie dat ze daaraan wel voldoen. Ter zake van de bankrekeningen beschikt de rechtbank niet over gegevens, ook niet over hetgeen aan de moeder is toegerekend. Er ontbreken derhalve veel stukken om tot het door belanghebbende gewenste resultaat te komen.
De inspecteur verklaart bereid te zijn de kosten van € 130 en € 535 alsnog in aanmerking te nemen.
Belanghebbende verklaart dat hij meer stukken aan de Belastingdienst heeft verstrekt dan nu worden meegenomen. Hij kan ook niet meer overzien wat hij nog allemaal had moeten overleggen.
De rechter merkt op dat het aan belanghebbende is het aanbod van de inspecteur al dan niet te accepteren. Hij wijst erop dat belanghebbende de bewijslast heeft en dat veel stukken ontbreken.
De partner van belanghebbende merkt op dat ze in haar tas nog een factuur van € 168 van een orthopedagoog heeft gevonden.
De rechter merkt op dat de kosten zojuist per categorie zijn besproken en dat er nu niet weer nieuwe facturen besproken gaan worden. De inspecteur gaat om pragmatische redenen akkoord met een extra aftrek aan ziektekosten van € 130 en € 535, derhalve in totaal van € 665. Belanghebbende kan aangeven of hij daarmee kan instemmen of niet.
Belanghebbende stemt ermee in.
De rechter verklaart dat het beroep gegrond is en dat de reiskosten en het griffierecht aan
belanghebbende zullen worden vergoed. (…)”.
Wat tussen partijen is besproken tijdens de zitting van 16 januari 2020 is in de uitspraak van de rechtbank als volgt weergegeven:
“(…) Partijen zijn ter zitting van de rechtbank bij wijze van compromis overeengekomen dat
belanghebbende, ten opzichte van de verminderingsbeschikking van 12 maart 2019, recht heeft op méér aftrek van uitgaven specifieke zorgkosten. Deze extra aftrekbare kosten hebben
betrekking op fysiotherapie en orthopedagogie en bedragen tezamen (€ 535 en € 130 =) € 665.
De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. De aftrekbare specifieke ziektekosten komen
dan op (reeds vastgesteld) €1.138 + (extra aftrek) € 665 = € 1.803, het belastbare inkomen uit
werk en woning op € 21.617 en het verzamel inkomen op € 33.501.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard. (…)”.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.617 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.884, het verzamelinkomen vastgesteld op € 33.501, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende van € 120 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt.
In hoger beroep heeft belanghebbende, onder meer, nieuwe bewijsstukken met betrekking tot de ingehouden dividendbelasting overgelegd. Het gaat hierbij om door diverse banken opgestelde jaaroverzichten 2014 van, door belanghebbende aangehouden, beleggingsrekeningen. Deze jaaroverzichten vermelden de volgende bedragen aan ingehouden dividendbelasting:
Bank |
Bankrekeningnummer |
Ingehouden dividendbelasting |
[b-bank] |
[bankrekeningnnummer 2] |
€ 1,60 |
[b-bank] |
[bankrekeningnnummer 6] |
€ 0,48 |
[b-bank] |
[bankrekeningnnummer 4] |
€ 1,44 |
[c-bank] |
[bankrekeningnnummer 5] |
€ 5,57 |
[b-bank] |
[bankrekeningnnummer 7] |
€ 21,70 |
[c-bank] |
[bankrekeningnnummer 8] |
€ 5,92 |
[c-bank] |
[bankrekeningnnummer 9] |
€ 9,17 |
[c-bank] |
[bankrekeningnnummer 10] |
€ 16,86 |
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is tijdens de zitting van 16 januari 2020 een rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen?
II. Indien vraag I bevestigend wordt beantwoord: Is belanghebbende gebonden aan de vaststellingsovereenkomst?
III. Indien vraag I ontkennend of vraag I bevestigend en vraag II ontkennend wordt beantwoord: Moet de aanslag verder verlaagd worden dan de rechtbank heeft vastgesteld?
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag overeenkomstig de aangifte en vernietiging van de beschikking belastingrente. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.