Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-06-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1678, 20/00550
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-06-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1678, 20/00550
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 3 juni 2021
- Datum publicatie
- 23 juni 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2021:1678
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:55
- Zaaknummer
- 20/00550
Inhoudsindicatie
Navorderingsaanslag inkomstenbelasting. Er is sprake van een nieuw feit. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank artikel 8.8 en 8.9 Wet IB 2001 juist toegepast.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 20/00550
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, nummer BRE 19/5984, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen 2014 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
De zitting heeft plaatsgehad op 22 april 2021. Op deze zitting zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende. De inspecteur heeft zich laten vertegenwoordigen door [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota met één bijlage toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota’s doorgestuurd naar de andere partij.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende heeft op 16 februari 2017 haar aangifte IB/PVV 2014 ingediend. Het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende over 2014 bedraagt € 26.184 negatief. Zij heeft in dit jaar geen inkomen uit aanmerkelijk belang of inkomen uit sparen en beleggen genoten. De over het inkomen uit werk en woning verschuldigde IB/PVV (hierna: inkomensheffing) is vastgesteld op nihil. Belanghebbende heeft in haar aangifte verklaard dat zij voldoet aan de voorwaarden voor uitbetaling heffingskorting(en). Zij heeft in rubriek 59 van haar aangifte vermeld dat het drempelinkomen van haar partner € 134.519 bedraagt, en de door haar partner verschuldigde ‘ibpv’: € 61.431. Bij het vaststellen van de definitieve aanslag IB/PVV 2014 heeft de inspecteur de uit te betalen gecombineerde heffingskorting (die verhoogd is op grond van artikel 8.9 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)) bij definitieve aanslag van 29 maart 2018 vastgesteld op € 5.121.
Aan de fiscale partner van belanghebbende is op 12 januari 2016 een ambtshalve aanslag IB/PVV 2014 opgelegd. Naar aanleiding van zijn op 16 februari 2017 ingediende aangifte is een navorderingsaanslag IB/PVV 2014 met dagtekening 14 april 2018 opgelegd met een te betalen belasting van € 63.164. Hij had in het jaar 2014 een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 134.419 genoten. Ook de partner heeft in dit jaar geen overig inkomen genoten. De partner van belanghebbende heeft in 2011 een verzoek gedaan om het vastgestelde verlies uit aanmerkelijk belang om te zetten in een belastingkorting op grond van artikel 4.53 Wet IB 2001. Dit verzoek is met dagtekening 23 september 2011 gehonoreerd. De belastingkorting is vastgesteld op € 644.085. Na verrekening met openstaande aanslagen resteert op dat moment een belastingkorting van € 396.000. De restant belastingkorting is op 21 juni 2018 voor een deel verrekend met de aanslag IB/PVV 2013 en op 10 juli 2018 is een bedrag van € 61.431 verrekend met de aanslag IB/PVV 2014. Dit is geformaliseerd in een vermindering van de aanslag IB/PVV 2014, met dagtekening 27 juli 2018. Daarmee is de aanslag IB/PVV 2014 van de partner van belanghebbende verminderd naar nihil als gevolg van de te verrekenen belastingkorting.
De door de partner van belanghebbende verschuldigde inkomensheffing is toen als volgt berekend:
Inkomstenbelasting box 1 |
€ 52.772 |
Premie volksverzekeringen |
€ 10.392 |
Af: heffingskortingen |
€ 1.733 |
Af: belastingkorting voor verlies uit aanmerkelijk belang |
€ 61.431 |
Verschuldigde IB/PVV |
nihil |
Naar aanleiding van de verrekening van de belastingkorting bij de partner heeft de inspecteur aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2014 (hierna: de navorderingsaanslag) opgelegd en de (uitbetaalde) gecombineerde heffingskorting van € 5.121 nagevorderd, vermeerderd met belastingrente van € 658.
3 Geschil en conclusies van partijen
In geschil is of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil:
1) of er ten aanzien van de navordering sprake was van een nieuw feit als bedoeld in artikel 16 Algemene wet rijksbelastingen (hierna: AWR), en zo ja,
2) of de gecombineerde inkomensheffing verminderd met de gecombineerde inkomensvermindering van de fiscale partner van belanghebbende € 61.431 of nihil bedraagt.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.