Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-06-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1680, 20/00458 tot en met 20/00461
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-06-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1680, 20/00458 tot en met 20/00461
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 10 juni 2021
- Datum publicatie
- 24 juni 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2021:1680
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2020:6030, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 20/00458 tot en met 20/00461
Inhoudsindicatie
30%-regeling en formele kwestie (op de zaak betrekking hebbende stukken). M.b.t. 30%-regeling; De werkgever heeft de vergoeding voor extraterritoriale kosten gedurende de maanden september tot en met december 2018, waarin sprake was van zogenoemd “garden leave”, niet als eindheffingsbestanddeel aangewezen. De 30%-regeling is reeds om deze reden niet van toepassing. Het hof voegt hier ten overvloede aan toe dat de 30%-regeling niet van toepassing is gelet op artikel 10ec UB LB 1965.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 20/00458 tot en met 20/00461
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 juli 2020, nummers SGR 20/389, 20/391 tot en met 20/393, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Met betrekking tot de maanden september tot en met december 2018 is loonbelasting (hierna: LB) ingehouden over het door belanghebbende genoten loon (hierna: de inhouding).
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de inhouding.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij rechtbank Zeeland-West-Brabant. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft, op grond van de Regeling tijdelijke aanwijzing bevoegde gerechten voor bodemzaken rijksbelastingen van 10 september 2019 (hierna: Regeling tijdelijke aanwijzing), de onderhavige zaken ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank).
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij gerechtshof Den Haag. Gerechtshof Den Haag heeft bij beslissing van 25 augustus 20201 gebruik gemaakt van de in de Regeling tijdelijke aanwijzing opgenomen mogelijkheid om deze zaken te verwijzen naar gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof).
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
De zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2021 te ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
De inspecteur heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende heeft op 29 oktober 2008 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (hierna: de arbeidsovereenkomst) gesloten met [de werkgever] B.V.2 (hierna: de werkgever). Belanghebbende is op 19 januari 2009 in dienst getreden bij de werkgever.
In de arbeidsovereenkomst is niets opgenomen over tot het recht op vergoeding van extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking (hierna: extraterritoriale kosten).
Op 1 augustus 2014 hebben belanghebbende en de werkgever een addendum bij de arbeidsovereenkomst gesloten (hierna: addendum). Dit addendum luidt als volgt:
“a. If and insofar as the Employee may receive a tax-free allowance for extra-territorial costs under article 10ea of the 1965 Payroll Tax Implementation Decree, the wages from current employment agreed upon with the employee shall be reduced accordingly for employment law purposes where 100/70 of the wages from the current employment agreed to in this fashion equal the wages originally agreed upon from current employment.
b. If and insofar as item a. above applies, the Employee shall receive an allowance for extra-territorial costs from the employer, equal to 30/70 of the wages from current employment agreed in this fashion.
c. The Employer and Employee are aware of the fact that the adjustment of the remuneration agreed upon under item a. above will not result in a lower wage as referred to under article 10eb of the 1965 Payroll Tax Implementation Decree and that the tax free allowance for extra-territorial costs can be lower than 30/70 of the agreed wages from current employment.
d. The Employee is aware of the fact that, in view of the applicable regulations, an adjustment to the remuneration agreed upon under item a. above may affect all considerations and benefits that are linked to the wages, such as pension rights and social security benefits.
Both parties agree to the aforementioned and state that this agreement can be considered as an addition to the employment contract.”
De inspecteur heeft, na een hiertoe strekkend verzoek, bij beschikking met dagtekening 6 augustus 2014 (hierna: de beschikking) aan belanghebbende medegedeeld dat zij in aanmerking komt voor toepassing van de zogenoemde 30%-regeling, zoals bedoeld in artikel 31a, lid 2, letter e, Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964) in samenhang gelezen met artikel 10ea Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: UB LB 1965) (hierna: 30%-regeling). De beschikking is geldig van 1 augustus 2014 tot en met 31 december 2018.
Met ingang van 1 juli 2018 is belanghebbende op non-actief gesteld.
De werkgever heeft vanaf 1 augustus 2014 tot en met 31 augustus 2018 de 30%-regeling toegepast en de vergoeding van extraterritoriale kosten aangemerkt als eindheffingsbestanddeel.
Met ingang van 1 september 2018 heeft de werkgever de 30%-regeling niet meer toegepast.
Met betrekking tot de maanden september tot en met november 2018 heeft belanghebbende een bruto maandsalaris van € 8.120 en een onbelaste reiskostenvergoeding van € 216,60 genoten. Het bedrag aan ingehouden LB bedraagt, per maand, € 3.123,33.
Belanghebbende en de werkgever hebben op 31 oktober 2018 een vaststellingsovereenkomst (hierna: de vaststellingsovereenkomst) gesloten. Voor zover relevant luidt de vaststellingsovereenkomst als volgt:
“(…)
WHEREAS:
(A) the Employee entered into the service of the (legal predecessor of the) Company on 19 January 2009 on the basis of the employment agreement dated 29 October 2008 (the “Employment Agreement"), her last position being Finance Manager;
(B) the Employee's most recent monthly salary is € 8,120 gross excluding 8.33% holiday allowance and/or other emoluments;
(C) the Company has informed the Employee that it wishes to terminate the Employment Agreement due to a difference of opinion in respect of the performance of the Employee's position;
(D) Parties have searched for a suitable alternative position (passende functie) for the Employee within the Company's group. However, such position, even after training, is not available and will not become available within a reasonable timeframe;
(E) the Employee is not to blame for the intended termination of the Employment Agreement and there is no urgent reason to terminate as referred to in Article 7:677 jo. 7:678 of the Dutch Civil Code;
(F) Parties agree that the termination of the Employment Agreement does not concern a termination with the Employee's consent as included in Article 7:671 of the Dutch Civil Code;
(…)
HAVE AGREED AS FOLLOWS:
1 Termination of the Employment Agreement
The Employment Agreement between the Company and the Employee shall terminate with mutual consent, on the initiative of the Company as per 1 January 2019 (the “Termination Date”), with 31 December 2018 being the last day of the Employment Agreement or at such earlier date as may be mutually agreed between the Company and the Employee (which date will then qualify as the Termination Date).
As per 1 July 2018, the Employee has been exempted from performing her duties until the Termination Date (the “Exemption Date”). (…)
The Employer is of the opinion that starting from 1 September 2018 the 30%-ruling can no longer be applied to the Employee’s salary. Therefore, as per 1 September 2018 payment of the Employee's salary and other emoluments will take place under the deduction of the obligatory withholdings without application of the 30%-ruling. The 30%-ruling shall furthermore not be applied to the Severance Payment, bonuses (if any) or any other variable compensation (if any). The Employee, however, has requested the Dutch tax authorities to rule on whether the 30%-ruling can be applied retroactively as from 1 September 2018 until 31 December 2018. The Company will provide all reasonable cooperation and will provide any documents available in order for the Employee to file this request If the Dutch tax authorities rule that the 30%-ruling can be applied over the period per 1 September 2018 until 31 December 2018, the Employee will receive the payroll taxes that have been withheld in excess of the taxes that would have been due if the 30%-ruling was applied directly from the Dutch tax authorities. If these payroll taxes for any reason are paid to the Company by the Dutch tax authorities, the Company will transfer the relevant amount received from the Dutch tax authorities in relation to the payroll taxes withheld within 7 days after the date on which the Company has received the amount to the Employee into the same bank account of the Employee that was normally used for monthly salary payments. If the Dutch tax authorities rule that the 30%-ruling cannot be applied over the period 1 September 2018 until 31 December 2018 for whatever reason, the Employee will not be entitled to/will not receive any payments.