Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-06-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1850, 20/00351
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-06-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1850, 20/00351
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 17 juni 2021
- Datum publicatie
- 6 juli 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2021:1850
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:381
- Zaaknummer
- 20/00351
- Relevante informatie
- Waterschapswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 131
Inhoudsindicatie
De heffingsambtenaar heeft niet in strijd met artikel 131 Waterschapswet gehandeld. De uitspraak op bezwaar met betrekking de aanslag watersysteemheffing staat in hetzelfde geschrift als de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de WOZ-beschikking.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 20/00351
Uitspraak op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant,
hierna: de heffingsambtenaar,
en het incidenteel hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 14 april 2020, nummers SHE 19/271 en 19/1251, in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van [adres] in [vestigingsplaats] (hierna: de onroerende zaak) vastgesteld. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelastingen en de aanslag watersysteemheffing voor het jaar 2018 bekendgemaakt.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag watersysteemheffing.
De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
De heffingsambtenaar heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
De zitting heeft digitaal via een beeld- en geluidverbinding plaatsgevonden op 30 maart 2021 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld, maar niet gevoegd, de onderhavige zaak en de zaak met nummer 20/00348.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, een winkelpand in [vestigingsplaats] . De onroerende zaak, met bouwjaar 1930, bestaat uit één bouwlaag op de begane grond en een heeft een brutovloeroppervlakte (BVO) van 56 m2
De waarde van de onroerende zaak is door de heffingsambtenaar per de waardepeildatum 1 januari 2017 vastgesteld op € 62.000.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak
en de aanslagen gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen handhaving van de aanslag watersysteemheffing, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de aanslag watersysteemheffing en de zaak in zoverre teruggewezen naar de heffingsambtenaar.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Is de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de aanslag watersysteemheffing in strijd met artikel 131 Waterschapswet?
-
Is voldaan aan de inzageplicht?
-
Heeft de heffingsambtenaar tijdig inzage in de geraamde baten en lasten verstrekt?
-
Heeft de rechtbank tot een juist bedrag de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht?
-
Heeft de rechtbank ten onrechte geen immateriële schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn?
De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank voor zover een te laag griffierecht dient te worden vergoed en geen immateriële schadevergoeding is toegekend, toekenning van een immateriële schadevergoeding en bevestiging van de uitspraak voor het overige.