Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-06-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2006, 20/00268
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-06-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2006, 20/00268
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 29 juni 2021
- Datum publicatie
- 14 juli 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2021:2006
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2020:922, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 20/00268
Inhoudsindicatie
Navorderingsaanslag IB/PVV. Artikel 16 AWR: kwade trouw en beoordelingsfout. De inspecteur heeft een aanslag opgelegd conform de aangifte terwijl een boekenonderzoek naar aanleiding van een vastgoedtransactie nog lopende was. Het hof is van oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van kwade trouw. Er zijn geen aanwijzingen dat belanghebbende de inspecteur opzettelijk verkeerd heeft willen inlichten bij het doen van de aangifte. Dat in een begeleidende brief bij de aangifte een voorbehoud is gemaakt doet aan dit oordeel niet af en leidt evenmin tot de conclusie dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Het hof is bovendien van oordeel dat geen sprake is van een fout als bedoeld in artikel 16, lid 2, aanhef en letter c, AWR. De uitworpredenen hadden aanleiding behoren te geven voor een nader onderzoek in de systemen van de Belastingdienst waarin gegevens stonden vermeld over het lopende boekenonderzoek. Het achterwege blijven van dat onderzoek in combinatie met de gemaakte keuze om de aangifte versneld te regelen leiden tot de conclusie dat sprake is van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten die bepalend is voor de (omvang van de) belastingplicht. Daarmee is een beoordelingsfout gemaakt die niet met toepassing van artikel 16, lid 2, aanhef en letter c, AWR kan worden hersteld. Het hoger beroep is ongegrond. Ook het incidentele hoger beroep is ongegrond, nu niet kan worden gesproken van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, lid 3, Besluit proceskosten Bestuursrecht. Er is naar het oordeel van het hof geen sprake van een in vergaande mate onzorgvuldig handelen van de inspecteur.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 20/00268
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
en het incidentele hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 26 februari 2020, nummer BRE 17/5662 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur,
en
de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),
hierna: de Minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over het jaar 2012 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht en bij beschikking een boete opgelegd.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
De inspecteur heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De inspecteur heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep aangevuld. De inspecteur heeft gereageerd op de hiervoor genoemde aanvulling.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
De zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde J.J.C.M. van der Laak , bijgestaan door W.J.H.A. de Groot , en, namens de inspecteur, [inspecteur] .
De inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar belanghebbende. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende is samen met zijn echtgenote op 1 oktober 2012 naar Nederland geremigreerd.
Belanghebbende houdt alle aandelen in [naam vennootschap 1] (hierna: Pensioen BV) en Pensioen BV houdt alle aandelen in [naam vennootschap 2] (hierna: Vastgoed BV). Alle vennootschappen zijn in Nederland gevestigd.
Belanghebbende was eigenaar van de onroerende zaak [adres] in [plaats] en de daarbij gelegen percelen grond (hierna gezamenlijk: de onroerende zaken). Belanghebbende heeft de onroerende zaken bij notariële akte van 13 december 2012 aan Vastgoed BV geleverd. Volgens de akte heeft belanghebbende de onroerende zaken bij overeenkomst van 31 oktober 2012 verkocht aan Vastgoed BV voor een bedrag van € 2.545.000 (hierna: de vastgoedtransactie).
Telefonisch en bij brief van 21 februari 2014 is namens de inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd en ingesteld. De voorlopige bevindingen van het onderzoek zijn vastgelegd in het conceptrapport boekenonderzoek van 15 juli 2014. Daarin heeft de inspecteur onder meer geconcludeerd dat sprake is van inkomen wegens het ter beschikking stellen van vermogen, dat de waarde in het economische verkeer van de geleverde onroerende zaken € 800.000 bedraagt en dat voor het verschil tussen € 2.545.000 en € 800.000 sprake is van een (netto) uitdeling. Nadat het conceptrapport is toegezonden aan belanghebbende is er veelvuldig contact geweest tussen de inspecteur en belanghebbende.
Belanghebbende is voor het jaar 2012 uitgenodigd om de aangifte IB/PVV (hierna: de aangifte) te doen via het M-biljet. Belanghebbende heeft bij brieven van 27 mei 2014 en 4 december 2014 verzocht om (verder) uitstel voor het indienen van de aangifte. In beide brieven heeft belanghebbende het lopende boekenonderzoek naar de vastgoedtransactie als reden voor (verder) uitstel genoemd. Bij brief van 29 december 2014 heeft de inspecteur bericht dat uitstel wordt verleend tot 1 januari 2015.
Belanghebbende heeft de aangifte gedaan door toezending van het M-biljet. Daarbij is een begeleidende brief van 21 januari 2015 (hierna: de begeleidende brief) gevoegd. De begeleidende brief vermeldt - voor zover van belang - het volgende:
‘Namens client hebben wij diverse keren om bijzonder uitstel gevraagd voor het indienen van de (...) aangifte. Eén van de redenen voor het aanvragen van bijzonder uitstel is het lopende boekenonderzoek naar de verkoop van [adres] te [plaats] . Deze verkoop heeft in het jaar 2012 plaatsgevonden.
Ons laatste verzoek om bijzonder uitstel (...) is niet gehonoreerd, terwijl het voorgenoemde boekenonderzoek nog steeds gaande is. Eventuele correcties die voortvloeien uit het boekenonderzoek zijn dus niet in de aangifte verwerkt. In verband hiermee maken wij ook een voorbehoud met betrekking tot de ingediende aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2012.”.
In de toelichting bij het M-biljet staat het volgende opgenomen over het meesturen van bijlagen:
“Geen bijlagen meesturen
Wij verwerken uw aangifte geautomatiseerd. Hecht de aangiftebladen niet aan elkaar of aan het voorblad. Stuur alleen bijlagen mee als wij daar in de aangifte om vragen.”.
Met dagtekening 2 december 2015 is, conform de aangifte, de primitieve aanslag IB/PVV 2012 aan belanghebbende opgelegd.
Belanghebbende heeft bij een bespreking op 3 december 2015 de primitieve aanslag aan de inspecteur getoond.
De bevindingen in het in 2.4 vermelde conceptrapport zijn overgenomen in het definitieve rapport boekenonderzoek van 21 april 2016. Vervolgens is op 4 juni 2016 een navorderingsaanslag opgelegd, vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 107.218, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 2.052.941 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 79.210. Tevens is bij beschikking € 59.548 belastingrente in rekening gebracht en bij beschikking een boete van € 92.382 opgelegd.De inspecteur heeft de aanslag, de rentebeschikking en de boetebeschikking bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
Tussen de controlerend ambtenaar [naam controlerend ambtenaar] en ambtenaren die bij de vaststelling van de primitieve aanslag betrokken zijn geweest heeft een e-mailcorrespondentie plaatsgevonden over de kwestie dat een primitieve aanslag is opgelegd terwijl (overleg over) een boekenonderzoek nog lopende was. De e-mailcorrespondentie luidt - voor zover van
belang – als volgt:
‘15-12-2015 [naam controlerend ambtenaar] aan [A] (...)
“Beste collega,
Op 3 december jl. heb ik u een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:
“Ik ben al geruime tijd bezig met een boekenonderzoek bij dhr. [belanghebbende] (finr. [BSN-nummer 1] ). Het betreft de aangifte IB 2012 van dhr. [belanghebbende] . Deze aangifte is al geruime tijd geblokkeerd met als reden (toegevoegd als tekst in IKB):
Uitworp gewenst “Project Fundament Vastgoed”.
Gelieve de aangifte IH 2012 van de heer [belanghebbende] BSN [BSN-nummer 1] en de aangifte VPB van [naam vennootschap 2] BSN [BSN-nummer 2] opleveren aan [X] i.v.m. Project Fundament Vastgoed.
Vandaag had ik een bespreking met de adviseur en deze wees mij erop dat betreffende aangifte met dgt. 2-12-2015 definitief is vastgesteld.
In IKB zag ik dat u deze aanslag definitief hebt vastgesteld.
Waarom heeft u deze aangifte definitief geregeld ondanks de aangebrachte blokkade?”
(...)
Gisteren heb ik u telefonisch gesproken en aangegeven dat ik nog enkele aanvullende vragen
heb.
Dit betreffen aanvullende vragen, waarop de antwoorden van belang zijn in verband met het door ons beoordelen of artikel 16-2-c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, van toepassing is.
Ik heb van u begrepen dat de heer [B] de doorselectie heeft gedaan en heb met u afgesproken dat u deze vragen in samenspraak met uw collega de heer [B]
beantwoordt.
De vragen betreffen:
Wilt u mij een beschrijving geven van hoe het proces vanaf binnenkomst van de aangifte tot aan de uiteindelijke regeling door uzelf, is verlopen?
Wie heeft welke opdracht gegeven in dit proces?
Zijn deze opdrachten gegeven door een ervaren of een onervaren medewerker?
Zijn deze opdrachten gegeven aan een ervaren of een onervaren medewerker?
Waarom is niet in IKB gekeken?
Waarom is de in ABS aangebrachte blokkade genegeerd?
Graag uw reactie.
(...)”
15-12-2015 [B] aan [naam controlerend ambtenaar] (...)
“Tijdverslag n.a.v. vragen m.b.t. restantpost 2012 sofinummer [BSN-nummer 3]
(...) Post met sofinummer [BSN-nummer 4] is door mij in OKA gevonden nog onder de verwerking "door selecteren.” Na de administratieve verwerking te hebben uitgevoerd van “door selecteren” naar “toetsing fiscale uitworp” heb ik gekeken welke uitworp reden(en) er voor deze post waren.
Er waren 2 uitworpen (beoordeel bezittingen buitenland en Afwijkende behandeling) Gezien het feit dat in de uitworp redenen er nergens een uitworp stond dat het een MKB post was heb ik de post als heffing niet winst post verder behandeld.
- Er is in Eindhoven een speciaal team voor buitenland problematiek (IBR) Door mij is daarna deze post doorgezet naar een ervaren buitenland /PH specialist van het IBR team. ( collega [A] )”
23-12-2015 [A] aan [naam controlerend ambtenaar] (...)
“Dit M-biljet is aan mij opgeleverd door collega [B] ( zie bijgevoegd tijdverslag ).
Ik heb deze aangifte versneld geregeld zonder inhoudelijk deze post te bekijken.
De reden hiervoor is dat M-biljetten over het algemeen relatief “gemakkelijke” posten zijn en ik deze aangifte daarom ook zo behandeld heb. Omdat ik werkzaam ben op een P-eenheid ga ik niet iedere post nakijken of het een O-post is. Ik heb geen idee waarom de blokkade genegeerd is.”
07-01-2016 [C] aan [naam controlerend ambtenaar] (...)
"Collega,
De aangifte 2012 is bij de fiscale voorcontrole aangepast. Dit om hem consistent te maken.
Je kan deze wijzigingen in ABS herkennen bij de heffingsgrondslagen. Deze zijn in het geel gearceerd. Bij de weegmodule is de aangifte uitgeworpen, een van de uitworpredenen was dat een afwijkende behandeling was ingebracht. Door collega [B] is bij doorselecteren gekozen om de aangifte traditioneel te regelen. Door collega [A] is de post versneld geregeld. (bij het regelen komen altijd de uitworpredenen in beeld, deze zijn dus of niet gezien of bewust weggeklikt) De hot/hor is door mij afgedaan. Daar er sprake is van een bewuste keuze om de aangifte weg te stempelen (zie verslag eldoc) vindt geen inhoudelijke toetsing meer plaats. Dit is beleid wat wij dienen uit te voeren. (...) ".
Belanghebbende heeft naar aanleiding van door hem gestelde vragen aan de Belastingdienst op 26 oktober 2020 een brief ontvangen in verband met zijn registraties in het systeem Fraude Signalering Voorziening (hierna: FSV). Hieruit volgt dat de persoonsgegevens van belanghebbende twee keer in dit systeem zijn opgenomen. In beide FSV-registraties betreft het middel de dividendbelasting over het belastingjaar 2012. Beide registraties hebben als datum van opname 4 april 2013. De datum van afdoening is bij één van de registraties 3 juni 2013 en bij de andere registratie 17 februari 2014.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil in (principale) hoger beroep betreft het antwoord op de volgende vragen:
a. Kan de inspecteur aan artikel 16, lid 1, letter a, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) de bevoegdheid ontlenen voor de vaststelling van de bestreden navorderingsaanslag?
Bij een ontkennend antwoord op vraag a), kan de inspecteur aan artikel 16, lid 2, aanhef en letter c, AWR de bevoegdheid ontlenen voor de vaststelling van de bestreden navorderingsaanslag?
Bij een bevestigend antwoord van geschilvraag a) of b), zijn de bestreden navorderingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking belastingrente terecht en tot de juiste bedragen vastgesteld?
In het incidentele hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op een integrale vergoeding van de gemaakte kosten in bezwaar, beroep en hoger beroep.
De inspecteur concludeert in het (principale) hoger beroep tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot ongegrondverklaring van het beroep. Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het (principale) hoger beroep en tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Bij een bevestigend antwoord op geschilvraag a) of b) concludeert belanghebbende tot vernietiging van de navorderingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking belastingrente.
Belanghebbende concludeert in het incidentele hoger beroep tot een bevestigend antwoord op de in geschil zijnde vraag. De inspecteur beantwoordt deze in geschil zijnde vraag ontkennend.