Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-09-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2802, 20/00478 tot en met 20/00480

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-09-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2802, 20/00478 tot en met 20/00480

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
9 september 2021
Datum publicatie
30 september 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2021:2802
Zaaknummer
20/00478 tot en met 20/00480

Inhoudsindicatie

Vertrouwensbeginsel. Belanghebbende heeft voor de jaren 2010 tot en met 2014 namens zijn ex-echtgenote, die de woning heeft verlaten, de helft van de hypotheekrente betaald. Belanghebbende heeft dit deel van de betaalde hypotheekrente als aftrekbare onderhoudsverplichting in zijn aangiften opgenomen. Belanghebbende heeft voor alle betreffende jaren bezwaar gemaakt tegen de door de inspecteur opgelegde aanslagen. Het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2010 is ongegrond verklaard. De inspecteur is op 12 maart 2015 volledig aan het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2011 tegemoet gekomen. Door uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde te stellen dat de namens de ex-echtgenote betaalde hypotheekrente in 2011 in aftrek moest worden toegestaan, is bij belanghebbende vanaf 12 maart 2015 met het tegemoet komen aan het bezwaar een in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat deze kosten ook in de daarop volgende jaren in aftrek zouden worden toegestaan. Het vertrouwen is gewekt voor alle op dat moment verstreken tijdvakken, dus ook voor de in geschil zijnde jaren 2012, 2013 en 2014. Dat de inspecteur vier maanden later in zijn verweerschrift kenbaar heeft gemaakt dat zijn standpunt bij de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2011 onjuist was, doet niet aan dit oordeel af. Er kan in redelijkheid niet meer worden gesproken van ‘onverwijld’ herroepen.

Uitspraak

Team belastingrecht

M

eervoudige Belastingkamer

Nummers: 20/00478 tot en met 20/00480

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 7 augustus 2020, nummers BRE 19/2001 tot en met BRE 19/2003 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over de jaren 2012, 2013 en 2014 (hierna: de aanslagen) opgelegd. Tevens is bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de aanslagen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en het bezwaar tegen de aanslagen IB/PVV 2012 en 2013 gegrond verklaard. De inspecteur heeft het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2014 ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.

1.6.

De zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2021 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.7.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is gehuwd geweest met [de ex-echtgenote] (hierna: de ex-echtgenote). Het huwelijk is in 2009 door echtscheiding ontbonden. Bij de echtscheiding is geen echtscheidingsconvenant opgesteld.

2.2.

De voormalige echtelijke woning en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening en levensverzekering gingen beide partijen ieder voor de helft aan.

2.3.

De ex-echtgenote heeft de woning in 2009 verlaten. Belanghebbende is in de woning blijven wonen.

2.4.

Belanghebbende heeft in de jaren 2010 tot en met 2014 de hypotheekrente die ziet op het aan de ex-echtgenote toebehorende gedeelte van de eigen woning voldaan. Daarnaast heeft belanghebbende de verschuldigde premies voor de levensverzekering (hierna: de premies) namens de ex-echtgenote voldaan. Belanghebbende heeft in de aangiften over de hiervoor genoemde periode de hypotheekrente en de premies als aftrekbare onderhoudsverplichting opgenomen.

2.5.

Op 6 maart 2013 is een correctie op de aangifte IB/PVV 2010 met betrekking tot de aftrekbare onderhoudsverplichting aangekondigd.

2.6.

De aanslag IB/PVV 2010 is op 31 oktober 2013 vastgesteld rekening houdend met de aangekondigde correctie. De door belanghebbende namens de ex-echtgenote betaalde hypotheekrente en premies voor de levensverzekering zijn niet aangemerkt als aftrekbare onderhoudsverplichting.

2.7.

Op 6 december 2013 is bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2010. Op 27 oktober 2014 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de tegen de aanslag IB/PVV 2010 gemotiveerd afgewezen. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

2.8.

Op 27 oktober 2014 heeft de inspecteur ook een correctie op de aangifte IB/PVV 2011 aangekondigd met betrekking tot de aftrekbare onderhoudsverplichting.

2.9.

Op 21 november 2014 is de aanslag IB/PVV 2011 vastgesteld waarbij rekening is gehouden met de aangekondigde correctie. De door belanghebbende namens de ex-echtgenote betaalde hypotheekrente en premies voor de levensverzekering zijn wederom niet aangemerkt als aftrekbare onderhoudsverplichting.

2.10.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2011, omdat de inspecteur de namens de ex-echtgenote betaalde hypotheekrente niet in aftrek heeft aanvaard. Op 12 maart 2015 is de inspecteur bij uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2011 ongemotiveerd volledig tegemoet gekomen aan dit bezwaar.

2.11.

Op 1 april 2015 heeft belanghebbende de volgende mail naar zijn advocaat gestuurd:

“Geachte heer [A] ,

Ik ben wat laat met deze mail, maar volgens mij is nog geen fatale termijn overschreden.

In dit dossier een verrassende ontwikkeling.

De Inspecteur heeft de aanslag 2011 met ruim 12.000 euro verlaagd, waardoor de aanslag nu van ruim 16.000 naar iets minder dan 4.000 euro is gegaan.

Prettig natuurlijk. Zie bijlagen.

Zoals ik het inschat heeft de Inspecteur geaccepteerd dat de voor mijn ex-echtgenote door mij betaalde hypotheekrente, aan te rekenen is als persoonsgebonden aftrek.

Dit omdat, denk ik, in de draagkrachtberekening bij de familierechter hiermee rekening is gehouden De argumentatie van de Rechtbank 2009 en het Hof 2010 (in uw bezit) lijkt deze inspecteur hier te volgen.

Lijkt andere insteek dan bij de aanslag IB 2010.”.

2.12.

Op 20 april 2015 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2011. De inspecteur heeft op 17 juli 2015 een verweerschrift ingediend. In dit verweerschrift staat – voor zover van belang – het volgende vermeld:

“Ik ben van mening dat de bezwaarbehandelaar het bezwaarschrift tegen de definitieve aanslag 2011 ten onrechte heeft toegewezen. Ik ben van mening dat deze beslissing op een onjuist standpunt berust. De door belanghebbende betaalde hypotheekrente die ziet op het eigendomsdeel van zijn ex-partner komt naar mijn mening niet voor aftrek als alimentatie in aanmerking. Voor een nadere motivering van mijn standpunt, verwijs ik naar de beschouwing in mijn verweerschrift over het jaar 2010 (BRE 14 /7128 IB/PVV).”.

2.13.

De aanslag IB/PVV 2012 is definitief vastgesteld op 23 oktober 2015, de aanslag IB/PVV 2013 op 12 mei 2016 en de aanslag IB/PVV 2014 op 2 mei 2017. Ook voor deze jaren heeft de inspecteur de in aftrek gebrachte onderhoudsverplichting gecorrigeerd.

2.14.

De door belanghebbende ingestelde beroepen en hoger beroepen voor de jaren 2010 en 2011 zijn ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld. Op 16 november 2018 heeft de Hoge Raad arrest gewezen,1 waarbij belanghebbende in het ongelijk is gesteld. De door belanghebbende, namens de ex-echtgenote, betaalde hypotheekrente en premies kwalificeren naar het oordeel van de Hoge Raad niet als aftrekbare onderhoudsverplichting.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of de door belanghebbende in zijn aangiften IB/PVV 2012, 2013 en 2014 als alimentatie opgevoerde hypotheekrente als aftrekbare onderhoudsverplichting in aanmerking genomen kan worden.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslagen IB/PVV 2012, 2013 en 2014 in verband met de namens de ex-echtgenote betaalde hypotheekrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4 Gronden

5 Beslissing