Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-10-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3132, 20/00643 en 20/00644

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-10-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3132, 20/00643 en 20/00644

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
14 oktober 2021
Datum publicatie
20 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2021:3132
Zaaknummer
20/00643 en 20/00644

Inhoudsindicatie

Leges.

In geschil is onder meer of de aanvraag in behandeling is genomen. Naar het oordeel van het hof is dat het geval. De werkzaamheden die de gemeente heeft verricht vloeien voort uit de door belanghebbende gedane aanvraag, hangen samen met de beoordeling van die aanvraag en zijn daarmee te herleiden tot een naar belanghebbende te individualiseren dienst.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 20/00643 en 20/00644

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 25 september 2020, nummers BRE 19/595 en BRE 19/596, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland,

hierna: de heffingsambtenaar.

1Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende twee aanslagen leges opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.

1.3.

De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

De zitting heeft digitaal via een beeld- en geluidverbinding plaatsgevonden op 1 oktober 2021. Aan de digitale zitting heeft belanghebbende deelgenomen, bijgestaan door zijn echtgenote, en, namens de heffingsambtenaar, [de heffingsambtenaar] .

1.7.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 23 september 2017 een aanvraag Omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een tweeondereenkap woongebouw op de percelen [adres 1] en [adres 2] te [plaats] .

2.2.

Voor deze aanvraag zijn op 16 december 2017 leges in rekening gebracht door middel van twee facturen. De factuur met nummer [factuurnummer 1] bedraagt € 656,50 en heeft de omschrijving "Planologie 2.12.1.a.2 Wabo: Buitenplanse kleine afwijking". De factuur met nummer [factuurnummer 2] bedraagt € 6.070,60 en is opgebouwd uit € 170,60 "Toets nader onderzoek bodem vlgs. NTA 5755" en € 5.900 "Bouwactiviteit 2.1.1.a Wabo: Bouwen".

2.3.

De omgevingsvergunning is op 27 november 2017, wegens overschrijding van de beslistermijn, van rechtswege verleend en vervolgens op 5 juli 2018, na bezwaar, ingetrokken. Ook na de beroepsprocedure bij de rechtbank1 bleef de omgevingsvergunning ingetrokken. Omdat de aanvraag omgevingsvergunning is geweigerd, heeft de heffingsambtenaar vervolgens de bedragen aan leges van € 2.950 voor “bouwen" en € 328,25 voor “buitenplanse kleine afwijking" aan belanghebbende teruggegeven.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Moeten de aanslagen leges worden vernietigd, omdat de legessanctie als bedoeld in artikel 3.1, lid 4, Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) van toepassing is?

  2. Ontbreekt het belastbare feit voor het heffen van leges, omdat de aanvraag voor de omgevingsvergunning niet (tijdig) in behandeling is genomen?

  3. Zijn de leges tot te hoge bedragen in rekening gebracht?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de aanslagen leges. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

Ten aanzien van het geschil

Vraag 1 en 2

4.1.

De rechtbank heeft met betrekking tot vraag 1 het volgende overwogen:

“Legessanctie

2.6.

Op grond van artikel 3.1, vierde lid, van de Wro vervalt, indien niet voor het verstrijken van de periode van tien jaar opnieuw een bestemmingsplan is vastgesteld of een verlengingsbesluit is genomen, de bevoegdheid tot het invorderen van leges. Dit verbod om leges in te vorderen is ook een verbod om leges te heffen: de zogenaamde legessanctie2.

2.7.

De rechtbank overweegt dat de Wro in werking is getreden op 1 juli 2008. De Wet op de ruimtelijke ordening zoals deze gold vóór 1 juli 2008 (hierna: WRO), kende de legessanctie niet. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of de huidige Wro of de WRO op het betreffende bestemmingsplan van toepassing is.

2.8.

De rechtbank constateert dat het bestemmingsplan "Bebouwde Kom [plaats] " op 25 oktober 2007 door de gemeenteraad is vastgesteld. De WRO (oud) is dus van toepassing op het bestemmingsplan3. Op grond van artikel 33 van de WRO moest een bestemmingsplan ten minste eenmaal in de tien jaar worden herzien. Die termijn begint te lopen op het moment dat het bestemmingsplan rechtskracht krijgt4.

2.9.

Het bestemmingsplan "Bebouwde Kom [plaats] " is op 20 mei 2008 (gedeeltelijk) goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. Tegen dit besluit is beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beroep is op 5 januari 2009 is ingetrokken. Uit het dossier blijkt niet dat tegen het goedkeuringsbesluit een verzoek tot schorsing is ingediend. De rechtbank gaat er daarop vanuit dat het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn van 6 weken op 2 juli 2008 rechtsgelding heeft gekregen5. Omdat het bestemmingsplan niet tussentijds is herzien, had het bestemmingsplan vanaf 2 juli 2008 tien jaar werking, derhalve tot 2 juli 2018.”

4.2.

Het hof acht deze overwegingen van de rechtbank juist en op goede gronden gegeven. Belanghebbende heeft daartegen in hoger beroep geen andere gronden aangevoerd dan in eerste aanleg. Het hof maakt deze overwegingen van de rechtbank dan ook tot de zijne.

4.3.

Om vraag 1 en 2 te kunnen beantwoorden dient het hof te beoordelen of de aanvraag vóór 2 juli 2018 in behandeling is genomen.

4.4.

Het hof is van oordeel dat de aanvraag van de omgevingsvergunning voor 23 november 2017 in behandeling is genomen en dus ook vóór 2 juli 2018. Het hof overweegt daartoe het volgende.

4.5.

Rechten kunnen worden geheven voor het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten.6 De gemeente SchouwenDuiveland heeft gebruik gemaakt van deze in de Gemeentewet opgenomen mogelijkheid om rechten te heffen.7 In de Verordening is de aanvrager van de dienst als belastingplichtige aangemerkt.8 De dienst is in dit geval het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning.9 Het hof verwijst daarbij naar het arrest van 21 december 2007 waarin de Hoge Raad heeft overwogen dat:10

“3.3. (…) de uitdrukking 'in behandeling nemen' in de tarieventabel moet worden uitgelegd tegen de achtergrond van artikel 229, lid 1, aanhef en onder letter b, van de Gemeentewet, in welk artikel de bevoegdheid is gegeven rechten te heffen ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.”

4.6.

In dit geval heeft belanghebbende op 23 september 2017 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. Bij brief van 19 oktober 2017 heeft de gemeente de ontvangst van de aanvraag bevestigd. Op 8 november 2017 is een brief aan belanghebbende verzonden waarin stukken worden opgevraagd om de aanvraag te kunnen beoordelen. Op 14 november 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen belanghebbende en een ambtenaar van de gemeente over de ingediende aanvraag. Daarna is op 23 november 2017 een brief verstuurd aan belanghebbende waaruit volgt dat de aanvraag is getoetst aan de indieningsvereisten. In de brief wordt vastgesteld dat de verstrekte gegevens en bescheiden voldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag en is een berekening van de verschuldigde leges gegeven. Daarnaast zijn opmerkingen gemaakt over de ingestuurde bouwtekeningen. Op 27 november 2017 is de vergunning van rechtswege verleend.

4.7.

Zoals in 4.5 hiervoor is overwogen doet het belastbaar feit zich voor op het moment dat de aanvraag in behandeling wordt genomen. Of sprake is van in behandeling nemen dient te worden beoordeeld tegen de achtergrond van de bevoegdheid om rechten te heffen voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, zie eveneens 4.5 hiervoor. Gelet op de feitelijke gang van zaken, als uiteengezet in 4.6 hiervoor, is de aanvraag van belanghebbende in behandeling genomen. De werkzaamheden die de gemeente heeft verricht vloeien voort uit de door belanghebbende gedane aanvraag, hangen samen met de beoordeling van die aanvraag en zijn daarmee te herleiden tot een naar belanghebbende te individualiseren dienst. Aangezien de werkzaamheden hebben plaatsgevonden voordat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend is in dit geval sprake van het in behandeling nemen van een aanvraag in de zin van de Verordening. Al wat belanghebbende daartegen heeft aangevoerd kan niet leiden tot een ander oordeel.

4.8.

Aangezien de aanvraag van de omgevingsvergunning voor 23 november 2017 en daarmee dus ook vóór 2 juli 2018 in behandeling is genomen, is de legessanctie van artikel 3.1, lid 4, Wro niet van toepassing.

4.9.

Het hof beantwoordt vraag 1 en vraag 2 dan ook ontkennend.

Vraag 3

4.10.

Belanghebbende heeft – samengevat – aangevoerd dat de Verordening en de bijbehorende tarieventabel niet op de juiste wijze zijn gepubliceerd, althans voor hem niet vindbaar zijn op internet.

4.11.

Het hof kan belanghebbende in zoverre niet volgen. In het Gemeenteblad van de gemeente SchouwenDuiveland van 30 december 2016, nr. 188413, zijn de Verordening en de bijbehorende tarieventabel gepubliceerd.11 Mede gelet op dat wat de heffingsambtenaar ter zitting heeft verklaard, heeft het hof geen reden eraan te twijfelen dat de Verordening en de tarieventabel op de juiste wijze zijn gepubliceerd. Dat wat belanghebbende daartegen heeft aangevoerd is onvoldoende.

4.12.

Ten slotte is met het onherroepelijk worden van de uitspraak van de rechtbank over de vergunningverlening vast komen te staan dat sprake is van een ‘buitenplanse kleine afwijking’. Daarmee is het heffen van leges ten aanzien van buitenplanse afwijkingen terecht.

4.13.

Het hof beantwoordt vraag 3 gelet op het voorgaande ontkennend.

Tussenconclusie

4.14.

Het hoger beroep is ongegrond en de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.

Ten aanzien van het griffierecht

4.15.

Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.

Ten aanzien van de proceskosten

4.16.

Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5 Beslissing