Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-12-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:4327, BKDH-21/00246 tm BKDH-21/00248, BKDH-21/00250 tm BKDH-21/00255 en BKDH-21/00996
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-12-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:4327, BKDH-21/00246 tm BKDH-21/00248, BKDH-21/00250 tm BKDH-21/00255 en BKDH-21/00996
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 22 december 2021
- Datum publicatie
- 24 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2021:4327
- Zaaknummer
- BKDH-21/00246 tm BKDH-21/00248, BKDH-21/00250 tm BKDH-21/00255 en BKDH-21/00996
Inhoudsindicatie
BPM. Berekening bpm van bij invoer gebruikte auto’s; strijd met artikel 110 VWEU? Gebruik koerslijsten. Teruggaaf bij uitvoer.
Uitspraak
Zittingsplaats Den Haag
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BKDH-21/00246 tot en met 21/00248, 21/00250 tot en met 21/00255 en 21/00996
in het geding tussen:
(gemachtigde: S.M. Bothof)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (de Rechtbank) van 16 februari 2021, nummers BRE 18/746 en 18/7728 tot en met 18/7730, en van 9 maart 2021, nummers BRE 18/7161 en 18/7163 tot en met 18/7165 en BRE 18/7675 tot en met 18/7677.
Procesverloop
Aan belanghebbende zijn vijf naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd voor in totaal elf auto’s. Bij iedere naheffingsaanslag is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen verminderd. De Inspecteur heeft de belastingrente dienovereenkomstig verminderd en proceskostenvergoedingen toegekend.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken beroep ingesteld bij de Rechtbank. Van belanghebbende is griffierecht geheven. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend. De Rechtbank heeft de zaken in vijf uitspraken beoordeeld.
In de uitspraak van 16 februari 2021, nummers 18/746 en 18/7728 tot en met 18/7730 heeft de Rechtbank het volgende beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, met uitzondering van de beslissing met betrekking
tot vergoeding van de kosten in de bezwaarfase;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 2.248;
- vermindert de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van
€ 893;
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van immateriële
schade tot een bedrag van € 1.607;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 1.425;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 338 aan
haar vergoedt.”
In de uitspraak van 9 maart 2021, nummer BRE 18/7161, heeft de Rechtbank het volgende beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, met uitzondering van de beslissing met betrekking
tot vergoeding van de kosten in de bezwaarfase;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 3.726;
- vermindert de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van
€ 517;
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van immateriële
schade tot een bedrag van € 1.983;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 1.068;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 333 aan
haar vergoedt.”
In de uitspraak van 9 maart 2021, nummer BRE 18/7163, heeft de Rechtbank het volgende beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak op bezwaar, met uitzondering van de beslissing met betrekking
tot vergoeding van de kosten in de bezwaarfase;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 42;
- vermindert de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van
€ 667;
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van immateriële
schade tot een bedrag van € 1.833;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 1.068;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 333 aan
haar vergoedt.
In de uitspraak van 9 maart 2021, nummers BRE 18/7164, 18/7675 en 18/7676, heeft de Rechtbank het volgende beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, met uitzondering van de beslissing met betrekking
tot vergoeding van de kosten in de bezwaarfase;
- -
-
vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 2.920;
- -
-
vermindert de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig;
- -
-
veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van
€ 517;
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van immateriële
schade tot een bedrag van € 1.983;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 1.068;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 333 aan
haar vergoedt.”
In de uitspraak van 9 maart 2021, nummers BRE 18/7165 en 18/7677, heeft de Rechtbank het volgende beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, met uitzondering van de beslissing met betrekking
tot vergoeding van de kosten in de bezwaarfase;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 6.171;
- vermindert de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig,
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van
€.517;
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van immateriële
schade tot een bedrag van € 1.983;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 1.068;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 333 aan
haar vergoedt.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken hoger beroep ingesteld bij het Hof. Van belanghebbende is griffierecht geheven. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend. Partijen hebben nadere stukken ingediend. Tot de gedingstukken behoren voorts bestanden met een videofilm.
In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hoger beroepszaken rijksbelastingen van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (Stcrt. 2021, 9365) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in Den Haag op 28 oktober 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende heeft aangifte bpm gedaan voor de elf in geschil zijnde auto’s. De Inspecteur heeft naar aanleiding van de aangiften de naheffingsaanslagen en de beschikkingen opgelegd.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft over de herleidingsmethode, het gebruik van de koerslijsten van XRAY en de opvolgende uitvoer het volgende overwogen (de voetnoten zijn niet opgenomen):
“Geschilpunt 1: herleidingmethode (auto 1 tot en met 4)
Belanghebbende bepleit ook in deze zaken primair toepassing van de
herleidingmethode voor de heffing van Bpm ter zake van een ingevoerde tweedehands auto.
Zij heeft deze methode uiteengezet in de stukken. De inspecteur herhaalt het eerder
ingenomen standpunt dat deze berekeningsmethode niet juist is.
De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 4.3 en 4.4. van de uitspraak van
22 mei 2019, in combinatie met rechtsoverweging 2.12.1 tot en met 2.12.5 van de uitspraak
van 9 april 2020, rechtsoverweging 2.14 tot en met 2.16 van de uitspraak van 14 mei 2020;
en rechtsoverweging 2.6 tot en met 2.9. van de uitspraak van 29 januari 2021. De rechtbank
heeft hetgeen naar voren is gebracht in de gedingstukken in de beoordeling betrokken, maar
ziet geen aanleiding in de onderhavige zaken anders te oordelen, ook niet naar aanleiding van
hetgeen belanghebbende daarover in haar pleitnota en ter zitting naar voren heeft gebracht.
Belanghebbende heeft ter zitting nogmaals een uitvoerig betoog gehouden waarom
er volgens haar van een `alternatief systeem' uit dient te worden gegaan. De rechtbank volgt
belanghebbende daarin, onder verwijzing naar de in 2.7 vermelde uitspraken, niet. Het
betoog van belanghebbende ter zitting met betrekking tot de referentievoertuigen op de
lijsten die zij heeft overgelegd baat haar evenmin. De rechtbank verwijst hiervoor naar
hetgeen zij reeds heeft overwogen in rechtsoverweging 2.9 van voormelde uitspraak van 29
januari 2021. In aanvulling daarop overweegt de rechtbank dat het niet op de weg van de
inspecteur ligt om de gegevens van de door belanghebbende opgevoerde referentieauto's
over te leggen, zoals belanghebbende stelt. De bewijslast met betrekking tot toepassing van
de afschrijvingsmethode waarvan belanghebbende gebruik wenst te maken rust immers bij
belanghebbende. Belanghebbende heeft met hetgeen zij heeft overgelegd en ter zitting heeft
betoogd, niet aannemelijk gemaakt dat de referentievoertuigen op de lijst voldoende
vergelijkbaar zijn met de onderhavige auto's van belanghebbende.
Het betoog van belanghebbende betreffende de herleiding het voorgaande derhalve ook in deze zaken verworpen.
Geschilpunt 2: kan ter bepaling van de verschuldigde Bpm voor auto 2 gebruik worden
gemaakt van de koerslijst van Xray?
(…)
De rechtbank stelt voorop dat de koerslijst van Xray die door belanghebbende bij de
aangifte is gevoegd wel de datum van eerste toelating vermeldt, maar niet de datum waarop
ze is opgemaakt. Voorts stelt de rechtbank vast dat op die koerslijst naast de algemene
gegevens, enkel totaalbedragen staan vermeld met betrekking tot de catalogusprijs,
fabrieksopties en de totale nieuwprijs. Hierdoor is niet inzichtelijk hoe de catalogusprijs en
opties zijn samengesteld. De totaalbedragen zijn exact gelijk aan die welke vermeld zijn in
de bij de aangifte gebruikte koerslijst van AutotelexPro. Dat doet het vermoeden ontstaan dat
sprake is van vermenging, in die zin dat de gegevens van AutotelexPro zijn overgenomen in
Xray.
Belanghebbende heeft in haar film uitgelegd hoe zij de catalogusprijs en de opties
verwerkt in de diverse koerslijsten en heeft daarmee eveneens getracht aannemelijk te maken
dat het niet uitmaakt of je de opties als één bedrag in zijn geheel invoert dan wel door de
koerslijst zelf laat genereren. In beide gevallen zijn volgens belanghebbende de bedragen die
de koerslijst genereert afkomstig van door de fabrikant van de auto aangeleverde (identieke)
gegevens. De rechtbank overweegt dat deze film niets zegt over de wijze waarop
belanghebbende de onderhavige koerslijst heeft ingevuld ten tijde van het doen van de
aangifte. Ook hiermee is niet inzichtelijk gemaakt welke gegevens bij de onderhavige auto
zijn ingevoerd. Daarbij overweegt de rechtbank dat het kennelijk wel mogelijk is om een
volledige koerslijst van Xray te produceren, waarop alle opties staan vermeld zoals
gegenereerd door het koerslijstprogramma. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de
weg van belanghebbende gelegen om een dergelijke volledige koerslijst te overleggen indien
zij zich daarop wenst te beroepen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank derhalve van
oordeel dat belanghebbende voor auto 2 geen beroep kan doen op de koerslijst van Xray .
Geschilpunt 3: dient de verschuldigde Bpm bij import voor auto 2 te worden verlaagd door
de omstandigheid dat de betreffende auto later is geëxporteerd?
Tussen partijen is niet in geschil dat auto 2 na import op een later moment weer is
geëxporteerd. Belanghebbende heeft gesteld dat indien de voldoening van de
naheffingsaanslag voor het moment van export had gelegen, zij een hogere teruggaaf bij
export zou hebben ontvangen. De onderhavige beroepszaak is het enige rechtsmiddel dat
daarvoor nog kan worden aangewend.
De rechtbank overweegt dat, zoals reeds in haar uitspraak van 29 januari 2021
overwogen, het exporteren van de auto op een later moment los staat van de heffing bij
import van de auto. Dat door opvolgende gebeurtenissen in de tijd verschillen kunnen
ontstaan die wellicht nadelig kunnen uitpakken voor belanghebbende doet daar niet aan af.
De onderhavige procedure kan niet dienen als rechtsmiddel daartegen nu de teruggaaf bij
export geen onderdeel is van deze procedure. Dat de wet daarom onverbindend moet worden
verklaard, zoals belanghebbende betoogt, volgt de rechtbank niet.”