Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-03-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:722, 20/00259 en 20/00260

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-03-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:722, 20/00259 en 20/00260

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
11 maart 2021
Datum publicatie
25 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2021:722
Zaaknummer
20/00259 en 20/00260

Inhoudsindicatie

Leges voor het in behandeling nemen van een aanvraag omgevingsvergunning. De aanslag leges is terecht en tot het juiste bedrag in rekening gebracht. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

Team belastingrecht

Eerste meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 20/00259 en 20/00260

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant (hierna: de rechtbank) van 20 februari 2020, nummer BRE 19/166 in het geding tussen

belanghebbende,

en

Belastingsamenwerking West-Brabant

hierna: de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft een aanslag leges van € 3.044,30 opgelegd voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het legaliseren van een woonwagen en een bedrijfsruimte. De heffingsambtenaar heeft ook een aanslag leges van € 441 opgelegd in verband met een buitenplanse kleine afwijking.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.

1.3.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

De zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2021 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde] , en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .

2 Feiten

2.1.

Op 21 december 2016 heeft belanghebbende een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het project, het legaliseren van het plaatsen van een woonwagen op de locatie aan de [adres] 24 te [woonplaats] . De aanvraag is op 13 maart 2017 aangepast en aangevuld, waarna door Burgemeester en wethouders van [plaats] (hierna: B&W) bij beschikking van 21 april 2017 een omgevingsvergunning is verleend. Belanghebbende woont in ieder geval al sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw op genoemd adres.

2.2.

De heffingsambtenaar heeft voor het behandelen van de aanvraag bij een tweetal beschikkingen van 20 juni 2017 (de legesnota’s) leges geheven.

De legesnota met factuurnummer [factuurnummer 1] vermeldt het volgende:

[nummer 1] Leges bouwen vlg art. 2.3.1 – Adres; [adres] 24 2.044,30

[nummer 1] Toeslag legalisatie – Adres; [adres] 24 1.000,00

Totaal € 3.044,30

De legesnota met factuurnummer [factuurnummer 2] vermeldt het volgende:

[nummer 2] Leges RO buitenplans kleine afwijking (art.2.3.3.2)– 441,00

Adres; [adres] 24

Totaal € 441,00

2.3.

De heffingsambtenaar heeft bij de vaststelling van de leges toepassing gegeven aan de Verordening op de heffing en invordering van leges van de gemeente [plaats] , vastgesteld door de raad van de gemeente [plaats] op 3 december 2015 (hierna: de Verordening) en de Tarieventabel behorende bij de legesverordening [plaats] 2016 (hierna: de Tarieventabel). De Verordening en de daarbij behorende Tarieventabel zijn bekendgemaakt door plaatsing in het Gemeenteblad op 18 december 2015, nummer 123701.

2.4.

In de uitspraak op bezwaar staat vermeld:

‘Op 30 maart 2016 heeft een controle plaatsgevonden op het perceel [adres] 24 te [woonplaats] . Naar aanleiding hiervan heeft de gemeente cliënt er bij brief van 21 juni 2016 van in kennis gesteld dat er zonder omgevingsvergunning een woonwagen is geplaatst. In deze brief is cliënt verzocht om de overtreding binnen acht weken te beëindigen. Tijdens een controle op 30 september 2016 is geconstateerd dat de overtreding niet was beëindigd. Daarom heeft de Gemeente [plaats] cliënt bij brief van 24 november 2016 in kennis gesteld van het voornemen een last onder dwangsom op te leggen. Hij is daarbij in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Van deze mogelijkheid heeft cliënt geen gebruik gemaakt. Op 21 december 2016, aangevuld op 10 maart 2017, heeft cliënt een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het legaliseren van de woonwagen.

Aan cliënt is nooit een gedoogbeschikking verzonden voor de geplaatste woonwagen. De gemeente [plaats] heeft, gelet op haar advies, geen toezeggingen gedaan dat de illegale situatie zou mogen blijven voortbestaan. Het enkele feit dat er enige tijd is verstreken en dat in die periode niet handhavend is opgetreden, betekent niet dat de gemeente de overtreding impliciet heeft gedoogd.

Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 25 februari 2005, ECL!:NL:RVS:2015:532) dat enkel tijdsverloop geen gevolgen heeft voor de bevoegdheid tot handhaving. Of de gemeente op de hoogte was van de overtreding en zo ja, vanaf wanneer, staat hier los van. Van een “gerechtvaardigd opgewekt vertrouwen dat bij het alsnog aanvragen van een vergunning geen leges verschuldigd zouden zijn" is derhalve geen sprake.

Voor het in behandeling nemen van de aanvraag omgevingsvergunning met aanvraagnummer [nummer 2] is ook een buitenplanse kleine afwijking (artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo) van toepassing. Hierdoor is op grond van artikel 2.3.3.2 van de bij de legesverordening behorende tarieventabel 2016 een bedrag van € 441,00 aan leges verschuldigd.’

3 Geschil, alsmede conclusies van partijen

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de leges terecht en tot het juiste bedrag in rekening zijn gebracht.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging danwel verlaging van de legesnota’s. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing