Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-01-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:134, 20/00453

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-01-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:134, 20/00453

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
19 januari 2022
Datum publicatie
27 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:134
Formele relaties
Zaaknummer
20/00453
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 3:4, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 3:1, Grondwet [Tekst geldig vanaf 22-02-2023] art. 120

Inhoudsindicatie

Belastingrente. Evenredigheidsbeginsel. Toetsingsverbod. Doel en strekking van de wettelijke regeling.

Door een fout in een gebruikt softwarepakket wordt een onjuiste aangifte IB 2015 ingediend. Als gevolg daarvan wordt een verlies vastgesteld dat wordt verrekend met het jaar 2012. De aanslag IB 2012 wordt daardoor met € 43.710 verminderd. Belanghebbende heeft dit bedrag ontvangen. Er is geen belastingrente vergoed. Belanghebbende heeft direct een verbeterde aangifte ingediend en de foute verliesverrekening wordt via een navorderingsaanslag teruggedraaid. Daarbij wordt € 9.438 belastingrente berekend over de periode 1 juli 2013 tot en met 2 februari 2019. Het werkelijke rentevoordeel van belanghebbende gedurende de periode dat de teruggaaf tot zijn bezit heeft behoord, bedraagt € 809.

Het hof oordeelt dat de inspecteur het zorgvuldigheidsbeginsel niet heeft geschonden. Het Besluit Fiscaal Bestuursrecht van 9 mei 2017 is niet van toepassing omdat het aldaar geformuleerde beleid betrekking heeft op de regeling van de heffingsrente en niet op de regeling van belastingrente.

Ook het beroep op het evenredigheidsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 3:4, lid 2, Awb faalt, gelet op artikel 3:1 Awb. Ook is het hof niet toegestaan een formele wet te toetsen aan het ongeschreven evenredigheidsbeginsel in verband met het in artikel 120 Grondwet neergelegde toetsingsverbod.

Desalniettemin krijgt belanghebbende gelijk. Het hof acht de uitkomst in dit geval, waarbij enerzijds de wetgever bewust geen belastingrente vergoedt bij teruggaven die voortvloeien uit verliesverrekening, maar wel rente in rekening wordt gebracht bij het terugdraaien van die verliesverrekening, in strijd met doel en strekking van de wettelijke regeling. Naar het oordeel van het hof heeft de wetgever deze onevenwichtigheid niet voorzien. Het hof voorziet in dit rechtstekort door de belastingrente te beperken tot € 809.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 20/00453

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] , Malta, domicilie gekozen hebbend in [plaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 1 juli 2020, nummer BRE 19/2956 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2012 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de beschikking belastingrente bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de inspecteur. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.

1.6.

De zitting heeft digitaal via een beeld- en geluidsverbinding plaatsgevonden op 17 september 2021. Tijdens de zitting zijn gehoord als gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.7.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbendes gemachtigde heeft op 4 juli 2017 de aangifte IB/PVV over het jaar 2015 ingediend. Deze aangifte is ingediend met gebruikmaking van een eigen softwarepakket. Belanghebbende heeft in de aangifte geen inkomen uit werk en woning aangegeven en ook geen ingehouden loonheffing, maar (onder meer) wel een bedrag van € 89.126 opgenomen onder rubriek 51 als inkomsten waarover Nederland geen inkomstenbelasting mag heffen (“Elders belast box 1”). In de rubriek “58 Berekening Verzamelinkomen” staat vermeld: “Inkomen box 1 voor pga -89.126”. In de rubriek “59 Verzamel- en drempelink. belpl. volgens ingediende aangifte” staat een box 1-inkomen van € 107.081 vermeld.

2.2.

De inspecteur heeft de definitieve aanslag IB/PVV 2015 op 17 augustus 2018 in overeenstemming met de aangifte vastgesteld naar een negatief inkomen uit werk en woning van € 89.126. Op hetzelfde biljet is het verlies uit werk en woning vastgesteld op € 89.126.

2.3.

Bij beschikking van 25 augustus 2018 heeft de inspecteur het verlies uit werk en woning 2015 verrekend met inkomen uit werk en woning 2012, waardoor de aanslag IB/PVV 2012 is verminderd met € 43.710. Belanghebbende heeft dit bedrag terug ontvangen.

2.4.

Op 21 augustus 2018 heeft belanghebbende een nieuwe (verbeterde) aangifte IB/PVV 2015 ingediend. In deze aangifte is een inkomen uit werk en woning opgenomen van € 107.081 en het elders belaste inkomen van € 89.126. De inspecteur heeft conform deze aangifte de aanslag IB/PVV 2015 bij verminderingsbeschikking van 21 december 2018 gecorrigeerd. Daarnaast heeft de inspecteur op 2 januari 2019 een navorderingsaanslag IB/PVV 2012 opgelegd naar een te betalen bedrag aan IB/PVV van € 43.710 en gelijktijdig een beschikking belastingrente genomen voor een bedrag van € 9.438 berekend over de periode 1 juli 2013 tot en met 2 februari 2019.

2.5.

Op 16 januari 2019 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikking belastingrente. Op 15 mei 2019 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

2.6.

Indien de belastingrente was berekend over de periode waarover belanghebbende de beschikking heeft gehad over het bedrag van € 43.710 zou de belastingrente moeten worden gesteld op € 809.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of de belastingrente op het juiste bedrag is vastgesteld.

3.2.

Het geschil spitst zich toe op beantwoording van de volgende vragen:

1. Is sprake van een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel?

2. Dient de aan belanghebbende in rekening gebrachte belastingrente beperkt te worden op grond van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht van 9 mei 2017?

3. Is sprake van schending van het evenredigheidsbeginsel?

4. Dient de aan belanghebbende in rekening gebrachte belastingrente beperkt te worden gelet op doel en strekking van de wettelijke regeling?

5. Is sprake van schending van artikel 1 Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EP)

6. Is sprake van een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel, gelet op het beleid van de Belastingdienst, zoals volgt uit een verslag van de Landelijke vakgroep Formeel recht van de Belastingdienst?

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de beschikking belastingrente tot een bedrag van € 809 en veroordeling van de inspecteur tot vergoeding van de kosten in verband met het beroep en het hoger beroep. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing