Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-05-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1473, 21/00306
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-05-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1473, 21/00306
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 11 mei 2022
- Datum publicatie
- 2 juni 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2022:1473
- Zaaknummer
- 21/00306
Inhoudsindicatie
Betaalde hypotheekrente die betrekking heeft op het aandeel van de ex-echtgenoot in de gezamenlijke woning, kan niet als onderhoudsverplichting in de zin van artikel 6.3, lid 1, aanhef en letter a, Wet IB 2001 in aftrek worden gebracht.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00306
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 16 december 2020, nummer BRE 19/4750, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2016 opgelegd (hierna: de aanslag). Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en haar gemachtigde, [gemachtigde] en, namens de inspecteur, [inspecteur] . De vader van belanghebbende was als toehoorder in de zaal aanwezig.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende is gehuwd geweest met [A] (hierna: de ex-echtgenoot). Op [september] 2014 is bij beschikking van de rechtbank Limburg (hierna: de echtscheidingsbeschikking) de echtscheiding uitgesproken tussen belanghebbende en haar (sindsdien) ex-echtgenoot. De echtscheidingsbeschikking vermeldt onder meer:
“2.7. De woning en de gebruiksvergoeding
De vrouw heeft het voortgezet gebruik van de woning verzocht voor de duur van zes maanden.
De man heeft verzocht het voortgezet gebruik van de woning voor de duur van zes maanden aan de vrouw toe te kennen, waarna de vrouw de woning dient te verlaten en correct dient op te leveren, behoudens wanneer de woning reeds op een eerder tijdstip verkocht kan worden, in welk geval de vrouw de woning dient te verlaten en correct dient op te leveren vóór de datum van overdracht en voorts te bepalen dat de vrouw zolang zij in de woning woont, gehouden is tot volledige betaling van de hypotheekrente, de eigenaarslasten, alsmede haar deel van de spaarpremie van de spaarhypotheek.
Verder heeft de man verzocht hem een vergoeding voor het gebruik van de woning
toe te kennen van € 400,00 per maand, met ingang van 10 juli 2011, althans een door de
rechtbank in goede justitie te bepalen datum.
De vrouw heeft daartegen als verweer gevoerd dat oplegging van een
gebruikersvergoeding een draagkrachtverruiming bij de man oplevert. Dit geldt eveneens
voor de door de man verzochte bepaling dat de vrouw de hypotheekrente en eigenaarslasten, alsmede haar deel van de spaarpremie van de spaarhypotheek voor haar rekening dient te nemen.
Nu de man zelf niet om het voortgezet gebruik van de woning heeft verzocht en hij voorts geen of onvoldoende zwaarwegende argumenten heeft aangevoerd die tot afwijzing van het verzoek van de vrouw dienen te leiden zal de rechtbank het voortgezet gebruik van de woning aan de vrouw toewijzen.
De man heeft zijn verzoek met betrekking tot de ingangsdatum van de
gebruiksvergoeding gewijzigd en gesteld op de datum van de echtscheidingsbeschikking
De rechtbank overweegt dat het uitgebreide verzoek van de man is gelegen in de
vrees van de man dat de vrouw niet zal meewerken aan de verkoop van de echtelijke woning.
De partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de echtelijke woning in de verkoop zal worden gezet. Aan [B] en een door ieder der partijen aan te wijzen
makelaar zal voor 1 juli 2014 een offerte worden gevraagd. Binnen een week na ontvangst van de laatste offerte wordt beslist welke makelaar de verkoopopdracht wordt gegund.
Daarbij zal de makelaar met de hoogste taxatiewaarde de voorkeur krijgen.
De rechtbank overweegt voorts dat op grond van artikel 1:165 BW de rechter kan bepalen dat de gewezen echtgenoot die de woning bewoont, gedurende zes maanden na de
inschrijving van de echtscheidingsbeschikking daarin mag blijven wonen tegen betaling van een redelijke vergoeding. De redelijke vergoeding kan ook worden gevraagd voor de periode voor de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking (…), indien de omstandigheden waarin partijen verkeren daartoe aanleiding geven.
De rechtbank ziet in het feit dat partijen reeds gedurende lange tijd gescheiden leven aanleiding om de gebruiksvergoeding te laten ingaan op de datum van deze beschikking,
zoals door de man is verzocht. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat een door de rechtbank vast te stellen gebruiksvergoeding door de vrouw niet per maand betaald dient te
worden, doch dat deze wordt verrekend bij de verkoop van de echtelijke woning.
De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van de gebruiksvergoeding op jaarbasis door
partijen dient te worden bepaald aan de hand van de bruto verkoopprijs verminderd met de dan nog resterende hypotheek en een rentepercentage van 2%. Dit bedrag dient vervolgens door twee te worden gedeeld.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat de gebruiksvergoeding moet worden gematigd omdat zij het genot van de woning moest en moet delen met de kinderen van partijen. De rechtbank is van oordeel dat artikel 1:165 BW ziet op het toekennen van het voortgezet gebruik van de woning aan een der echtelieden en de zijnen.
De rechtbank overweegt voorts dat de vrouw na verloop van 6 maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking geen recht meer heeft om in de woning te verblijven. Nu niet aannemelijk is dat de vrouw de woning d an niet zal verlaten, acht de rechtbank thans nog geen reden aanwezig om een bevel tot ontruiming te geven. De rechtbank zal het verzoek van de man daartoe afwijzen.
(…)
De draagkracht van de man
Blijkens de door de man overgelegde financiële gegevens bedraagt zijn jaarinkomen
€ 68.038.00 bruto per jaar.
De rechtbank houdt rekening met een bedrag van € 1.546,00 als de belasting over het aandeel
van de man in de echtelijke woning.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende heffingskortingen:
- algemene heffingskorting
- arbeidskorting
Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank het besteedbaar inkomen van
de man op € 3.355.00, per maand.
De rechtbank houdt rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande exclusief de
woonkostencomponent en een draagkrachtpercentage van 60.
De rechtbank neemt de volgende niet of niet langer bestreden maandelijkse lasten van de man in aanmerking:
€ 763,00 kale woninghuur, na aftrek van huurtoeslag
€ 54,00 de helft van de aan de hypotheek gekoppelde premie levensverzekering
€ 109,00 premie Zorgverzekeringswet, inclusief premie aanvullende verzekering,
ad € 148,00 en na aftrek van het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel van de premie Zorgverzekeringswet ad € 39,00.
De rechtbank houdt voorts rekening met de hiervoor berekende door de man te betalen
kinderbijdrage.
Op grond van voormelde financiële gegevens en rekening houdend met het te realiseren
fiscaal voordeel wordt de man in staat geacht tot betaling een partnerbijdrage van € 327,00 per maand.
De rechtbank overweegt dat een op te leggen partnerbijdrage pas kan ingaan op de datum
van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
De rechtbank zal dan ook aldus bepalen.
(…)
De rechtbank
(…)
bepaalt dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning aan het adres
[adres] [postcode] [woonplaats] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan
behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking
tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als zij de woning ten tijde van die
inschrijving bewoont.
bepaalt dat de vrouw aan de man met ingang van de datum van deze beschikking een
gebruiksvergoeding voor de bewoning van de echtelijke woning is verschuldigd, te
berekenen op de datum van overdracht van de echtelijke woning en wel als volgt;
- de overwaarde wordt bepaald aan de hand van de bruto verkoopprijs van de woning waarop de nog uitstaande hypotheekschuld in mindering wordt gebracht;
- het woongenot wordt bepaald op 2% van hiervoor berekende overwaarde;
- de gebruiksvergoeding op jaarbasis bedraagt de helft van het hiervoor berekende woongenot;
bepaalt dat de door de vrouw verschuldigde gebruiksvergoeding zal worden verrekend bij de afwikkeling van de verkoop van de echtelijke woning.
(…)
de vrouw zal tot aan de verkoop van de woning, de volledige hypotheeklast, (…) en de eigenaarslasten voor haar rekening nemen;”
Belanghebbende en de ex-echtgenoot waren tot aan de verkoop in 2017 ieder voor de helft eigenaar van een gezamenlijke woning. Belanghebbende heeft in 2016 zonder haar ex-echtgenoot in de gezamenlijke woning gewoond.
In 2016 heeft belanghebbende de volledige hypotheekrente van € 5.083 betaald die ziet op de gezamenlijke woning.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2016 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.045 (na persoonsgebonden aftrek). Het belastbare inkomen uit werk en woning is daarbij als volgt opgebouwd:
Loon uit dienstbetrekking |
€ 32.318 |
Het belastbare inkomen uit eigen woning |
-/- € 3.771 |
Ontvangen alimentatie |
€ 4.006 |
Aftrekbare kosten i.v.m. alimentatie |
-/- € 1.034 |
Aftrekbare onderhoudsverplichting |
-/- € 2.542 |
Uitgaven voor specifieke zorgkosten (na drempel) |
-/- € 390 |
Restant persoonsgebonden aftrek |
-/- € 2.542 |
De betaalde hypotheekrente van € 5.083 heeft belanghebbende als kosten in mindering gebracht op het belastbare inkomen uit eigen woning. Belanghebbende heeft de helft van de hypotheekrente, € 2.542, in de aangifte IB/PVV 2016 ook aangemerkt als aftrekbare onderhoudsverplichting. Een bedrag van € 2.542 is door belanghebbende eveneens als restant persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen.
De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.061. Tevens is bij beschikking € 264 belastingrente in rekening gebracht. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur het belastbare inkomen uit eigen woning met € 2.542 gecorrigeerd, omdat belanghebbende voor 50% eigenaar is van de gezamenlijke woning. Daarnaast heeft inspecteur de aftrekbare onderhoudsverplichting, de uitgaven voor specifieke zorgkosten en het restant persoonsgebonden aftrek niet geaccepteerd.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.671 en de rentebeschikking evenredig verminderd. Daarbij heeft de inspecteur de uitgaven voor specifieke zorgkosten alsnog in aftrek toegestaan.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op aftrek van de hypotheekrente die betrekking heeft op het aandeel van de ex-echtgenoot in de gezamenlijke woning, omdat sprake is van een onderhoudsverplichting in de zin van artikel 6.3, lid 1, aanhef en letter a, Wet IB 2001.
Belanghebbende concludeert tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.1301. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Tussen partijen is niet in geschil dat:
- de gezamenlijke woning voor belanghebbende een eigen woning is in de zin van artikel 3.111 Wet IB 2001;
- slechts de helft van de door belanghebbende betaalde hypotheekrente als kosten in mindering kan worden gebracht op het belastbare inkomen uit eigen woning.
Belanghebbende stelt zich niet op het standpunt dat de hypotheekrente die betrekking heeft op het aandeel van de ex-echtgenoot in de gezamenlijke woning, een onderhoudsverplichting is in de zin van artikel 6.3, lid 1, aanhef en letter f, Wet IB 2001.