Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-05-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1684, 21/00238
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-05-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1684, 21/00238
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 25 mei 2022
- Datum publicatie
- 17 juni 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2022:1684
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:574
- Zaaknummer
- 21/00238
Inhoudsindicatie
De tweede voorlopige aanslag IB/PVV 2013 is niet aan belanghebbende verzonden. Desondanks vloeit uit deze voorlopige aanslag, die verrekend is met de definitieve aanslag IB/PVV 2013, een betalingsverplichting voort. Het hof legt het geschil in het voordeel van belanghebbende uit en laat enkele stellingen waarbij hij geen belang heeft buiten beschouwing. Het hof vermindert de definitieve aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.140. De voorlopige aanslagen IB/PVV 2013 blijven in stand. Het hof verklaart zich onbevoegd om te oordelen over de maatregelen die de ontvanger in het kader van de invordering van de tweede voorlopige aanslag IB/PVV 2013 heeft getroffen. De stelling van belanghebbende dat aan de zijde van de rechtbank sprake was van partijdigheid/schijn van partijdigheid faalt. Van formele gebreken bij het uitspreken en verzenden van de uitspraak van de rechtbank is geen sprake.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00238
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) 20 november 2020, nummer BRE 19/3465, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende twee voorlopige aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2013 (hierna: de eerste respectievelijk tweede voorlopige aanslag) en een definitieve aanslag IB/PVV 2013 (hierna: de definitieve aanslag) opgelegd. Gelijktijdig met de tweede voorlopige aanslag IB/PVV is bij beschikking belastingrente (hierna: de belastingrentebeschikking) in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft zich verzet tegen invorderingsmaatregelen, waaronder een beslaglegging, die met betrekking tot de tweede voorlopige aanslag IB/PVV zijn getroffen.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep aangemerkt als een rechtstreeks beroep tegen de tweede voorlopige aanslag en de definitieve aanslag.
De rechtbank heeft het beroep gericht tegen de tweede voorlopige aanslag en de definitieve aanslag niet-ontvankelijk verklaard wegens onverschoonbare termijnoverschrijding, zich voor het overige onbevoegd verklaard en bepaald dat voor een rechterlijke beslissing over de rechtmatigheid van de beslaglegging uitsluitend een vordering bij de civiele rechter kan worden ingesteld
1.5. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
De zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende vergezeld door zijn echtgenote [de echtgenote] , en, namens de inspecteur, [inspecteur] .
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij. Bij de pleitnota is één bijlage gevoegd. De inspecteur heeft geen bezwaren geuit tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.
Het hof heeft het onderzoek op de zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Het hof heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken die zien op de betaling van hypotheekrente in het jaar 2013 over te leggen.
Belanghebbende heeft bewijsstukken overgelegd bij brief van 6 februari 2022.
De inspecteur heeft bij brief van 21 februari 2022 gereageerd op deze bewijsstukken. Desgevraagd heeft de inspecteur verklaard af te zien van een nadere zitting.
Belanghebbende heeft op de brief van de inspecteur gereageerd bij brief van 17 maart 2022. Desgevraagd heeft belanghebbende verklaard dat ook wat hem betreft geen nadere zitting noodzakelijk is. De brief van 17 maart 2022 is doorgestuurd naar de inspecteur.
Het hof heeft, mede gelet op de brieven van 21 februari 2022 en 17 maart 2022, bepaald dat een nadere zitting achterwege kan blijven. Het hof heeft partijen bij brief van 23 maart 2022 medegedeeld dat het onderzoek is gesloten.
2 Feiten
De eerste voorlopige aanslag is met dagtekening 22 februari 2013 aan belanghebbende opgelegd. De naar aanleiding van de eerste voorlopige aanslag te verlenen teruggaaf bedraagt € 14.679. De eerste voorlopige aanslag is gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.325, met dien verstande dat is uitgegaan van een negatief inkomen uit eigen woning van € 37.861.
De tweede voorlopige aanslag is met dagtekening 7 januari 2015 aan belanghebbende opgelegd. Het op de tweede voorlopige aanslag te betalen bedrag aan IB/PVV is € 14.679.
De gelijktijdig gegeven belastingrentebeschikking bedraagt € 411. Op het aanslagbiljet staat op de voor opname van het verzendadres gereserveerde ruimte:
“NIET ADRESSEERBAAR
RETOUR AFZENDER”.
De tweede voorlopige aanslag is gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.186. Bij de berekening van het belastbaar inkomen is geen aftrek verleend voor betaalde hypotheekrente.
Aangezien het op de tweede voorlopige aanslag te betalen bedrag niet binnen de hiervoor bestemde termijn is voldaan, heeft de ontvanger diverse invorderingsmaatregelen getroffen. De ontvanger heeft, onder meer, beslag gelegd op het inkomen dat belanghebbende uit een invaliditeitspensioen ontvangt.
De inspecteur heeft met dagtekening 12 oktober 2016 de definitieve aanslag opgelegd. Deze aanslag is ambtshalve vastgesteld. Belanghebbende heeft geen aangiftebiljet ingediend voor het belastingjaar 2013. Het op de definitieve aanslag te betalen bedrag aan IB/PVV is nihil. De definitieve aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.905. Bij berekening van het belastbaar inkomen uit werk en woning is geen rekening gehouden met betaalde hypotheekrente.
Belanghebbende heeft zich bij brief van 11 november 2017 verzet tegen de onder 2.4. genoemde beslaglegging.
De ontvanger is niet tegemoetgekomen aan het bezwaar gericht tegen de beslaglegging. Het gehele op de tweede voorlopige aanslag en de belastingrentebeschikking verschuldigde bedrag is door middel van inhouding op het invaliditeitspensioen voldaan.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen voorgehouden dat onduidelijk is of belanghebbende bezwaar heeft gemaakt tegen de tweede voorlopige aanslag en zo ja, of reeds uitspraak op bezwaar is gedaan. De rechtbank heeft uit de van partijen ontvangen informatie afgeleid dat partijen het erover eens zijn dat de procedure opgevat dient te worden als een rechtstreeks beroep tegen de tweede voorlopige aanslag en de definitieve aanslag.
In het van de zitting bij de rechtbank opgestelde proces-verbaal is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) In antwoord hierop en in aanvulling op de van hem afkomstige stukken verklaart de inspecteur in eerste termijn:
(…)
- De oplossing is dat belanghebbende nu nog een aangifte over het jaar 2013 indient met een opgave van de betaalde hypotheekrente. Ondanks dat er meer dan vijf jaren zijn verstreken na belastingjaar 2013 ben ik bereid op basis van door belanghebbende aan te leveren bewijsstukken de aanslag opnieuw vast te stellen.
Rechtbank:
[belanghebbende] , de inspecteur geeft u een heel ruimhartige handreiking om tot een oplossing te komen. Bent u hiertoe bereid?
In antwoord op vragen van de rechtbank verklaart belanghebbende:
- Wat de inspecteur zegt, is van a tot z gelogen. In de stukken van het gesprek met [inspecteur] staat niet dat 2013 is besproken. We hebben elkaar ver vóór 2015 gesproken en daarna niet meer.
- De voorlopige aanslag van 7 januari 2015 was geadresseerd aan een non-adres. Daar hoef ik niks mee. Ik houd vast aan de definitieve aanslag die er ligt. Als burger zonder juridische kennis zie ik op de definitieve aanslag staan “te betalen € 0” (…)”
Met betrekking tot de datum en wijze waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan en de verzending van een afschrift van de schriftelijke uitspraak is het volgende in de uitspraak opgenomen:
“(…) Deze uitspraak is op 20 november 2020 gedaan door mr. W.A.P. van Roij, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
(…)
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 03 DEC 2020 (…)”.
Belanghebbende heeft in hoger beroep bewijsstukken overgelegd die zien op hypotheekrentebetalingen van, in totaal, € 33.111 in 2013.