Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-06-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1739, 21/00615
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-06-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1739, 21/00615
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 1 juni 2022
- Datum publicatie
- 21 juni 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2022:1739
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2021:916, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:573
- Zaaknummer
- 21/00615
Inhoudsindicatie
WOZ-zaak. De voor het eerst door belanghebbende ter zitting ingenomen stellingen zijn tardief. De heffingsambtenaar heeft naar het oordeel van het hof (ook in het licht van wat belanghebbende daartegenover heeft aangevoerd) aannemelijk gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is. Gemachtigde van belanghebbende heeft zich beklaagd over de late indiening (12 dagen voorafgaand aan de zitting) van het verweerschrift door de heffingsambtenaar. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar per brief de mogelijkheid geboden om tot tien dagen voorafgaand aan de zitting een verweerschrift in te dienen. Het hof stelt voorop dat de brief van de rechtbank een onjuiste term voor het gedingstuk bevat, omdat een verweerschrift tijdens het vooronderzoek (dat is afgerond met het versturen van de uitnodigingen voor de zitting) moet worden ingediend. In dit geval moet het gedingstuk worden aangemerkt als nader stuk. Bovendien wordt (de gemachtigde van) belanghebbende in zijn procespositie geschaad, omdat het desgevraagd of ambtshalve gelegenheid geven tot het indienen van een conclusie van repliek feitelijk onmogelijk wordt gemaakt. Ook kan het (de gemachtigde van) een belanghebbende worden bemoeilijkt een adequate reactie te geven. Daar komt bij dat het voor een goede rechtspleging in zijn algemeenheid onwenselijk is dat een dossier zo kort voor de zitting volledig is. De rechtbank handelt met de gehanteerde werkwijze dus wetssystematisch onjuist en in strijd met een goede rechtspleging. Het bij het hof betaalde griffierecht wordt door de griffier terugbetaald. Het hof veroordeelt de heffingsambtenaar noodzakelijkerwijs in de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in hoger beroep, maar ziet reden om de proceskostenvergoeding te matigen.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00615
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 3 maart 2021, nummer SHE 20/175 in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Boxmeer (thans Land van Cuijk),
hierna: de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) vastgesteld. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2019 (hierna: aanslag OZB) bekendgemaakt.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] .
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, een woning. De woning is een vrijstaande woning met bouwjaar 1989. De woning bestaat uit een hoofdgebouw met twee dakkapellen van 670 m3 en een aangebouwde garage van 270 m3. Daarnaast is er een in 2008 gebouwde carport/overkapping van 300 m2 en een in 1981 gebouwde schuur/werktuigenberging van 160 m2.
De waarde van de woning is door de heffingsambtenaar per waardepeildatum 1 januari 2018 (hierna: de waardepeildatum) vastgesteld op € 618.000. Bij de waardeopbouw van de onroerende zaak is 4000 m² als ‘kavel’(grond bij woning) meegenomen en 27.443 m² als cultuurgrond.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de waarde van de woning en de aanslag gehandhaafd.
De heffingsambtenaar verwijst ter onderbouwing van de vastgestelde waarde naar de aangepaste waardematrix (hierna: de matrix) van 14 juni 2021, opgesteld door taxateur [heffingsambtenaar 1] . In de matrix zijn de volgende vergelijkingsobjecten opgenomen:
- [adres 2] in [plaats 2] , verkoopdatum 20 april 2018, verkoopprijs € 547.000;
- [adres 3] in [plaats 3] , verkoopdatum 27 februari 2018, verkoopprijs € 555.000;
- [adres 4] in [plaats 2] , verkoopdatum 17 augustus 2017, verkoopprijs € 475.000;
- [adres 5] in [woonplaats] , verkoopdatum 14 april 2017, verkoopprijs € 500.000;
De gemachtigde van belanghebbende heeft met dagtekening 16 januari 2020 beroep ingesteld bij de rechtbank. Tot de stukken van het geding hoort een brief van de rechtbank van 17 januari 2020 aan de heffingsambtenaar, waarin de rechtbank de heffingsambtenaar verzoekt om de op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen. De rechtbank heeft in deze brief (voor zover van belang) ook de volgende zin opgenomen:
“Tenzij de rechtbank anders bepaalt, staat het u vrij om tot tien dagen voor de eventuele zitting een verweerschrift in te dienen.”
De rechtbank heeft partijen met dagtekening 21 december 2020 een uitnodiging gestuurd voor de mondelinge behandeling op 20 januari 2021.
Het verweerschrift met bijlagen is op 8 januari 2021 binnengekomen bij de rechtbank en is diezelfde dag doorgestuurd naar (de gemachtigde van) belanghebbende.
Het onderzoek ter zitting bij de rechtbank heeft plaatsgevonden op 20 januari 2021.
3 Geschil en conclusies van partijen
In geschil is of de WOZ-waarde van de onroerende zaak en de OZB-aanslag te hoog zijn vastgesteld.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de WOZ-waarde tot € 494.000 en een dienovereenkomstige vermindering van de aanslag OZB. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.